De zwaan van Zierikzee Adriaws Hoffef Zuuzmvs lRo n t mee fïe r G ener a Adriaen Hoffer, dichter (1589-1644) L. van DrieI De jongheyd heet van bloet is heet in al haar daad, Sy toont het in den toorn, die haar seer fel doet woeden, Sy toont het in de liefd, waar toe sy haar gaat spoeden, Sy toont het in de krijgh wanneer de trommel slaat, Sy toont het in de vrêe wanneer sy weeldrigh staat, End springht van dertelheyd, seer hittigh van gemoeden, Sy toont het als sy haar met wijn, end' spijs doet voeden, Versopen in haar lust, verdroncken in het quaad, Sy vraaght doch nerghens naar, ten sy dat sy getoomt, Geperst, gebreydelt sy, gedwonghen, end' begoomt, Juyst even als ghy siet dit peerd zeer weeldrigh springen Tot dat de spoor hem steeck, tot de toom hem dwinght. Neemt van hem spoor, of toom, dan slaat het, of het springht, Neemt van de jueghd de tucht ghy sultse niet bedwinghen. Bovenstaand sonnet is van de hand van Adriaen Hoffer. Hij publiceerde het in een bundel poëzie, de Nederduytsche Poëmata. Het gedicht is een oproep de jeugd met harde hand op te voeden. En bij de tekst staat zoals zo vaak in zestiende- en zeventiende-eeuwse boeken een gravure: de tekst brengt de boodschap van het emblema onder woorden. De jeugd? Zij bekommert zich nergens om, tenzij ze aan de toom gehouden wordt en onder toezicht staat (begoomt), precies zoals het paard dat op de gravure woest springt totdat sporen en teugels het bedwingt. Adriaen Hoffer werd geboren te Zierikzee op 24 mei 1589 en stierf in zijn vaderstad op 21 mei 1644. Hij behoort niet tot de literaire top van de zeventiende eeuw. Tegen Hooft en Huygens legt hij het af, en zelfs met Cats wordt hij niet in een adem genoemd. Zo was het in zijn eigen tijd, zo is het nu nog steeds. Een minor poet uit een uithoek. Maar wel een vooraanstaand burger, een besturende Zeeuw, een afgevaardigde naar de Synode van Dordrecht (1618-1619). Hij schreef Latijnse gedichten die hij publiceerde in Proteus sive Disticha synonyma (1615). Er volgden nog enige werken voordat hij in 1635 publiceerde wat als zijn hoofdwerk beschouwd kan worden de Nederduytsche Poëmata. Op het titelblad liet hij met een toespeling op Vergilius zetten: anser strepit inter olores, een gans onder de zwanen. Hij werkte mee aan de Zeevsche Nachtegael (1623), de verzamelbundel van Zeeuwse dichters. Over zijn werk is niet veel gepubliceerd. Literair-wetenschappelijk en cultuur historisch is dat natuurlijk niet acceptabel. De grootheid van sommige schrijvers komt pas tot uiting tegen de achtergrond van wat anderen schreven. Bovendien is het nodig dat elke generatie literair-historici haar normen ijkt, de teksten herleest, de interpretatie van voorgangers toetst, waar mogelijk met nieuwe feiten komt en desgewenst oordelen over het erfgoed van eeuwen herziet. Dat is onlangs gebeurd met een nieuwe publikatie met betrekking tot Hoffer die zich na zijn studie te Leiden doorgaans Hofferus noemt. De achtergrond van de publikatie is op zichzelf al waard te vertellen. Titelpagina van de Nederduytsche Poëmata. t over de iGraallelvcke Donievna van L Zee-Uud Ikuo fterr ük -i ii «£i féAmfferdxm. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 25