Grepen uit de geschiedenis van de kunst in Zeeland (V) Balthasar van der Ast, Bloemen in een porceleinen vaas, paneel 53 x 43 cm, gemerkt B. van der Ast; particuliere collectie. verzamelaars van merkwaardigheden zeer begeerd; in de grote 'geplooide' schelp kruipt Van der Asts welhaast obligate hagedis. Opmerkelijk is hier da1: aan de bovenrand van het bloemstuk geplooide gordijnen hangen, wat ik verder bij geen enkel boeket van Balthasar van der Ast, laat staan bij Bosschaert heb gezien. In één opzicht blijft hij hier de Bosschaert-traditie trouw: in de florale opbouw van rozen aan de basis, tulpen in de middenlaag en een Fritillaria imperialis als keizerlijke bekroning. Ook Van der Ast heeft zijn bloemstukken met behulp van studies opgebouwd; bloemen wier bloeitijd vele maanden verschilt komen in eenzelfde boeket voor. Waterverftekeningen naar bloemen uit de 17de eeuw gemerkt BA aaneen, ook als BVA te interpreteren, zag ik ook in het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit te Leiden en in de collectie P. de Boer te Amsterdam, die voorheen aan B. van der Ast toegeschreven werden. Ze zijn echter van de hand van de Dordtenaar Bartholomeus Assteyn, die later nog ter sprake komt. Een waterverftekening: stilleven van zeven grote schelpen, pruimen en kersen, een vlinder en een waterjuffer, zittend op de bladeren, en een vliegende wesp daarboven - getekend B. van der Ast - is in het British Museum te Londen. Evenals de oude Bosschaert was Balthasar specialist, maar zijn repertoire en zijn wijze van opdienen blijken rijker en gevarieerder. Om maar veel te kunnen tonen van zijn overvloed van bloemen, vruchten en gedierte laat Van der Ast zijn compositie dikwijls uitdijen in de breedte (afb. 4) of hij neemt zijn toevlucht tot een tredencompositie, waarbij de voorwerpen worden uitgestald op twee boven elkaar liggende niveaus, ofwel hij voegt schelpen, bloemen en vruchten bijeen in een driehoekscompositie op brede basis. Daarnaast gaat hij voort met het schilderen van eenvoudiger, minitieus gedane stilleventjes: een Bloemenmandje en een Fruitmandje van 18 bij 24 cm (collectie H. Wetzlar, Amsterdam) ofwel hij maakt charmante olieverfjes in breedteformaat van enkele losse bloemen, liggend op een tafelvlak of een plint tezamen met klein gedierte, waaronder een hagedis in spiegel beeldige S-houding (afb. 5). Dit zijn geen studies, maar volwaardige schilderijtjes, juweeltjes van kunst en natuurliefde, die hij voluit signeerde. Twee van dergelijke stukjes zijn bovendien gedateerd 1636. Ze horen dus tot zijn laatste periode, in Delft, waar hij in 1632 tot het Sint-Lucasgilde toetrad. Deze en soortgelijke bloemstukjes van Van der Ast hebben, in tegenstelling tot zijn vroegere werken, een lichte grijzige achtergrond. Ik zie hierin een kenmerk van werken uit zijn Delftse tijd. Uit die periode moet dan ook zijn Schelpenstilleven in Museum Boymans-Van Beuningen afkomstig zijn (afb. 6), in welk stilleven een zilverachtig lilagrijze grondtoon de veelheid van vormen en kleuren samenbindt in een tonale eenheid. Hier blijkt al vroeg het Delftse picturale behagen in de lichte blanke wand, die later een klankbord zal zijn voor de harmonie van de klare kleuren en het koele licht van Vermeer. De geprezen Delftse stilte bleek een gunstige sfeer voor het naspeuren van de wonderen van het licht en van het leven. Het jaar van Balthasars entree in Delft was voor de Prinsenstad rijk aan 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 6