Industrialisatie van de Kanaalzone in de jaren zestig Subsidies Industrieën die zich vanaf 1959 in Terneuzen vestigden kwamen in aanmerking voor subsidie van de centrale overheid. De subsidie bestond uit een prijsreductie tot vijftig procent op de koopprijs van grond. Daarnaast kon op de bouw of uitbreiding van gebouwen een premie worden verkregen. In 1967 werd besloten premies toe te kennen in de vorm van een percentage van de investeringen in vaste activa. De regering wilde hiermee kapitaalintensieve investeringen stimuleren, waarvan stabiele werkgelegenheid werd verwacht (C.P.A. Bartels en J.J. van Duijn, Regionaal-economisch beleid in Nederland (Baden en Delft 1980) 83-87.) De subsidies van de centrale overheid zorgden ervoor dat industriële bedrijven zich gedurende de jaren zestig tegen lage kosten in de gemeente Terneuzen konden vestigen. Het tweede pakket van maatregelen dat de regering in de jaren zestig nam om tot een beter vestigingsklimaat in de ontwikkelingskernen te komen, bestond uit een verbetering van de infrastructuur. In de kanaalzone was dit hard nodig. Kanaaltraktaat Eén van de oorzaken van de stagnatie in de jaren vijftig was de verslechterde verkeerseconomische positie van de kanaalzone. De capaciteit van het kanaal van Gent naar Terneuzen was ontoereikend geworden door de toename van de scheepsgrootte. Industrieën die voor de aanvoer van hun grondstoffen en afvoer van hun eindprodukten van grote zeeschepen afhankelijk waren, konden zich daardoor niet in de kanaalzone vestigen. Op 20 juni 1960 werd de basis gelegd voor een verbetering van de verkeerseconomische positie. Na jaren van overleg en nauwkeurig afwegen van wederzijdse belangen werd tussen België en Nederland een traktaat ondertekend over de verbetering van het kanaal van Gent naar Terneuzen. In november 1962 werd in Terneuzen een begin gemaakt met de kanaalwerken. Na voltooiing van de werken in 1968 konden schepen van 60.000 ton deadweight het kanaal bevaren. Hiertoe was het kanaal verbreed en verdiept, een nieuwe zeevaart- en binnenvaartsluis gebouwd en waren twee nieuwe buitenhavens gegraven. België heeft hieraan een kostenbijdrage geleverd van tachtig procent, omdat het kanaal in de eerste plaats bedoeld was als de poort naar de zeehaven van Gent. De grote zeeschepen die in 1968 het kanaal konden bevaren moesten in de kanaalhavens kunnen aanleggen, omdat anders het Nederlandse gedeelte van het kanaal louter doorvaargebied zou worden. Het gemeentebestuur van Terneuzen had daarom al in 1960 een plan laten maken voor de verbetering van de havens. Het industriële vestigings klimaat zou pas verbeteren als dit plan bij de gereedkoming van de verbeteringswerken aan het kanaal was uitgevoerd. Dit was niet het geval. De gemeente Terneuzen heeft voortdurend bij het rijk aangedrongen om het plan uit te voeren, omdat ze daarvoor zelf over te weinig draagkracht beschikte. Het rijk wilde eerst zorgen voor een nieuwe beheersvorm van de haven, voordat het geld wilde steken in een verbetering van de haven. Het rijk had de haven van Terneuzen in eigendom en beheer, maar was van mening dat het niet de aangewezen instantie was om alleen de haven te exploiteren. In 1961 werd een commissie ingesteld, die naar een nieuwe beheersvorm moest zoeken. De commissie kwam tot de aanbeveling van het Havenschap Terneuzen, waarin naast rijk en provincie ook de gemeenten in de kanaalzone zouden moeten deel nemen. De commissie was van mening dat de totstandkoming van het havenschap zeer urgent was en in 1965 gerealiseerd moest zijn. Het rijk daarentegen wilde wachten met de oprichting tot de geplande gemeentelijke herindeling in Zeeuwsch-Vlaanderen voltooid was. Dit was pas op 1 april 1970 het geval, waardoor het tot 1 september 1971 heeft geduurd, voordat het Haven schap Terneuzen werd opgericht, en het rijk bereid was geld beschikbaar te stellen voor de verbetering van de kanaalhavens. In 1968 heeft burgemeester Aschoff van Terneuzen gezegd, dat de gemeente industriële vestigingen had misgelopen, omdat de havenaccomodatie niet voldoende was ('Kanaalnummer' Provinciale Zeeuwsche Courant, december 1968). Wegennet Om de infrastructuur en het vestigings klimaat verder te verbeteren, moest de kanaalzone behalve voor schepen ook beter bereikbaar worden gemaakt voor het auto- en treinverkeer. De centrale overheid verleende daartoe in de ontwikkelingskern Terneuzen, subsidie op infrastructurele projecten die door de gemeente en provincie werden geïnitieerd. Dankzij die subsidie kregen alle grote industrieën in de jaren zestig een spoorwegaansluiting. Desondanks was het spoorwegnet in de kanaalzone niet goed ontwikkeld. Door de barrière van de Westerschelde was trein verkeer met overig Nederland alleen via België mogelijk, wat hoge kosten met zich mee bracht als gevolg van de lange afstand en tijdsduur. Het wegennet in Zeeuwsch- Vlaanderen is in de jaren zestig beter geworden. De belangrijkste wegen in oost-westrichting bestaande uit de drie kanaalkruisingen met de aansluitende weggedeelten werden alle drie met de verbreding van het kanaal verbeterd. De noordelijke kanaalkruising bij Terneuzen werd verbeterd doordat, zowel over de buitenhoofden als over de binnenhoofden van de nieuwe sluizen basculebruggen werden aangelegd. Hierdoor was tijdens het doorvaren van de schepen door de sluizen, altijd één brugverbinding voor het wegverkeer beschikbaar. De twee andere kanaalkruisingen bij Sas van Gent en Sluiskil werden verbeterd door de aanleg van nieuwe bruggen, met een doorvaarthoogte in gesloten stand van zeven meter. De wachttijd bij de bruggen werd hierdoor verminderd, maar voor de industrie bleef het een kostenpost. De aanleg van een tunnel had de oost-westverbinding aanzienlijk beter gemaakt. De belangrijkste noord- zuidverbinding in 1960 was de verbindingsweg tussen Terneuzen en Gent, die over verschillende smalle weggedeelten beschikte, en door de kom van Sluiskil en Sas van Gent liep. In het traktaat over de verbetering van het kanaal kwamen Nederland en België overeen, om langs de oostzijde van het kanaal een nieuwe weg van Terneuzen naar Gent aan te leggen. 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 10