Grepen uit de geschiedenis van de schilderkunst in Zeeland (VI)
Abraham Bosschaert
Ambrosius Bosschaert de Jonge
hij voegde het om zijn helderblauwe
bloempjes aan zijn boeketje toe.
Huizinga's bewering dat in de 17de
eeuw achter iedere bloem een
symbool lag lijkt me overdreven.
Onverdacht en on-verbloemd
(eigenaardig tegenstrijdig is hier het
woordgebruik) zijn losse bloemen of
een boeketje als totaal, ingevoegd
waar het naast de "doodskop en
verdere geijkte symbolen de ijdelheid,
vergankelijkheid en kortstondigheid
van alle aardse leven uitbeelden.
Om naar Johannes Bosschaert
terug te keren: nasporingen in het
Dordrechts Gemeentearchief leverden
geen nadere gegevens over een
eventueel huwelijk noch van zijn
overlijden op. Op zijn gedateerde
werken vinden we de jaren 1625,1627
en 1628. We moeten dus genoegen
nemen met "overleden in of na 1628".
Ik vermoed dat hij, als de meeste
wonderkinderen, jong gestorven is.
De signatuur van Johannes biedt geen
moeilijkheden - hij tekent I. Bosschaert
en Jean Bosschaert - mits men weet
dat IBF op bloemstukken uit deze
periode niet gelezen moet worden als
Johannes Bosschaert Fecit maar als
de initialen van Jean Baptist van
Farnenburg (werkzaam in Den Haag,
ca. 1608-1656). Meer aanleiding tot
vergissing en verwarring gaven de
naamtekeningen van de twee andere
Bosschaert-zonen doordat er van
beiden bloemstukken bestaan die
A. Bosschaert zijn gesigneerd. Hierbij
brengt vergelijking van hun geschre
ven handtekeningen in Utrechtse
archivalia uitkomst. In die van Abraham
is een opvallende bijzonderheid: het
rechterbeen van de initiale A staat,
tegen de algehele schrijfrichting in, steil
tot iets achterover hellend, hetgeen
aan deze signatuur een enigszins stug
karakter geeft. Deze a-contrair aan de
richting van de overige letters vinden
we in de signaturen van een aantal
bloemstukken. Die bloemstillevens,
naar compositie en karakter gelijk
soortig moeten dus van Abraham
Bosschaert zijn. In zijn schilderijen
signatuur zijn de A en B verbonden,
zodanig dat het rechterbeen van de A
tevens de stok van de B is, waardoor
ook de B uit de totale schrijfrichting
wordt getrokken.
Abraham, de jongste, is als schilder
de mindere van zijn beide broers, zijn
schilderwijze mist hun élan. Tekening
en vormgeving zijn evenals zijn
signatuur, enigszins stug. Het gegeven
Blompot, nu al een generatielang in
zwang, lijkt bij Abraham vermoeid.
Stereotiep en monotoon herhaalt hij
eenzelfde compositie: een gemengd
boeketje van tulpen, rozen en enige
andere tuinbloemen in een porceleinen
of bolle glazen vaas. Het hier
afgebeelde bloemstuk, Gemengde
boeket in een bolle glazen vaas -
gestreepte tulpen, rose rozen, een
blauwe iris, gestreepte anemoon,
kievitseitje, lelietje-van-dalen, akelei en
grasklokje; op het plint een gestreepte
anemoon, waterdruppels en twee
schelpen - geeft een voorbeeld van
zijn gemiddelde produktie (afb. 4).
Verrassend frisser is zijn Liggende
bloemen op een plint (indertijd bij de
Alfred Brod Gallery in Londen), een
onderwerp dat nog niet ten dode
vermoeid was (hoewel het al bij zijn
oom Balthasar voorkwam). Hier, bij
Abraham, liggen een iris, een anjer,
een gestreepte tulp en vergeet-mij-niet
op een plint; een rups kronkelt over
een tulpeblad en een vliegende
atalanta - welhaast de huiskoepel van
de Bosschaerts - tekent zich af tegen
de achtergrond.
We weten dat de jongste zoon van
Ambrosius de Oude eerst in Utrecht
heeft gewerkt. Op 22 maart 1635 gaan
daar ten ondertrouw:
"Abraham Bosschart, jonggezel van
Middelburg, woonende in de Drie
harincksteegh (en) Margareta
Verhorst, jonge dochter van Utrecht,
woonende aen de Voorstraete"
Tot 1 maart 1637 is "Sr. Abraham
Bosschaert, schilder" nog in Utrecht
aanwijsbaar, maar 30 juni 1637,
22 september 1638 en ook nog 31 mei
1639 is hij woonachtig te Amsterdam.
Nadien moet hij naar Utrecht
teruggekeerd zijn, waar hij eind maart
of begin april 1643 overleden is.
Het oeuvre van Ambrosius' oudste
zoon en naamgenoot is in zeker
opzicht moderner dan dat van zijn
jongere broers. Naar inhoud en
schikking vertoont ook zijn werk
renaissancistische trekken: het
natuurwetenschappelijk realisme en de
uitstalling van zijn objecten.
De lijnvoering echter - bij Johannes
strak, bij Abraham stug - neigt naar de
Barok. We zien bij Ambrosius na 1633
een golvende lineatuur, die bij zijn oom
Balthasar van der Ast ook al in sommig
detail waarneembaar was: de
kronkelige hagedissen met een krul in
de staart en de gekromde houdingen
van libel en korenbout. Ook in zijn
signatuur, op schilderijen na 1633 toont
Ambrosius meer zwier dan zijn
broeders. Ze heeft een calligrafische
allure: de A krijgt een C-achtige krul,
de B wordt eveneens gesierd.
Zijn vroegere stillevens dragen nog het
AB (dooreen)-monogram, zoals we dat
van de vader kennen. De gemono-
grammeerde werken van Ambrosius
de Jonge zijn steeds gedateerd, het
jongste daarvan draagt het jaartal
1632. Een overgangssignatuur draagt
een schilderij uit 1633, voluit gemerkt
A. Bosschaert, waarbij de initialen nog
drukletters zijn, losgemaakt uit het
bekende monogram, terwijl de rest van
de naamtekening uit schrijfletters
bestaat. Zijn boeketten van voor 1634
zijn nog compact en statisch, de
vruchten- en bloemenmanden en
fruitschotels zijn afgebeeld als van
bovenaf gezien.
In zijn tweede periode kiest hij
graag tulpen met golvende bladeren,
kievitsbloemen, die sierlijk buigend
blad bezitten, irissen met wapperige
bloemkroon. Tulp en papaver geeft hij
nu niet fier rechtstandig weer, zoals ze
"vers ontloken" in de bloemhoven van
de liefhebbers prijkten, maar - in zijn
latere boeketten - vaak met knikkende
stengel en met omkrullende
kroonbladen. In het bekende Boeketje
(afb. 5) van het Centraal Museum te
Utrecht beschrijven de bloeistengeltjes
van vergeet-mij-niet een arabesk die
contrapuntisch samengaat met de
golvingen in het tulpenblad daarboven,
waarover bovendien een rups zich
kronkelend beweegt. Een boeket als
het hierbij afgebeelde - gracieus
geschikt, sierlijk van lijnvoering, mooi
van stofuitdrukking - geeft een frisse
verjonging van het aloude thema.
Zijn fruitstukken echter blijven statisch,
nadrukkelijk afbeeldend, zijn
"gemengde" stillevens nevenschikking
van een bloem- en een vruchtenstuk.
Een synthese van het bloemen- en
vruchtenstuk zien we later bij Jan
Davidszoon de Heem, die, te Utrecht
geboren, daar nog kortstondig leerling
66