Door wie worden de Zeeuwse gemeenten
eigenlijk bestuurd?
Gek
Herindelingen
Oververtegenwoordiging
Q.J. Munters
In menige Zeeuwse plattelands
gemeente was het nog niet zo lang
geleden doodnormaal dat meer dan
zeventig of tachtig procent van de
raadsleden en wethouders een
agrarisch beroep uitoefende. Alleen in
de steden lag dit anders. Maar op het
platteland waren de gekozen lokale
bestuurders heel lang in zeer
overwegende mate afkomstig uit de
agrarische sector. Er is zelfs een
gemeente te noemen - Mariekerke op
Walcheren - waarvan de raad nog in
1976 voor een korte tijd volledig uit
boeren bestond. Dat was toen
waarschijnlijk de enige gemeente in
Nederland waarin dit nog het geval
was. Want in de vanzelfsprekendheid
van de boerendominantie in de lokale
besturen van agrarische plattelands
gemeenten was toen al flink de klad
gekomen. In rap tempo verloren de
boeren en de andere agrarische
beroepsbeoefenaren toen overal op
het Nederlandse platteland zetel na
zetel in de gemeenteraden en de
colleges van B&W.
Deze stille revolutie - zo genoemd
omdat er zo weinig ophef over
gemaakt werd en de boeren zich er
zelf niet bijzonder over opwonden -
ging ook Zeeland niet voorbij.1 Ook in
de raden van de meest agrarisch
georiënteerde gemeenten kalfde de
positie van de agrariërs steeds verder
af. Zo'n twintig jaar geleden werd al
ongeveer 65% van alle raadszetels in
Zeeland bezet door niet-agrarirs.
Wat zat daar achter? Hadden de
boeren geen oog meer voor de
belangen die op het spel stonden of
geen tijd meer voor het raadswerk?
Werd dat soms te slecht betaald?
Konden zij er niet langer genoeg
prestige aan ontlenen? Of was het
omdat de agrarische bevolking als
zodanig steeds verder terugliep en
kwam men hen daardoor naar
verhouding ook steeds minder vaak in
het lokale openbaar bestuur tegen?
Werden ze dus in feite door anderen
uit de politieke arena weggedrukt?
Een interessante vraag is ook of het
'ontgroeningsproces' na 1974 tot staan
is gekomen. Wat leren ons de
uitslagen van de raadsverkiezingen
van 2 maart 1994 daarover? En: welke
typen niet-agrariërs zijn er eigenlijk
terecht gekomen op de bestuurszetels
die vroeger overwegend door boeren
en andere agrariërs werden bezet?
In de krant zal men daar weinig over
vernemen, om de eenvoudige reden
dat geen enkele instantie het tot nu toe
tot haar taak heeft gerekend, bij
raadsverkiezingen het beroep van de
kandidaten te registreren.
Gek eigenlijk: we weten precies welke
partijen in elke gemeente zetels
wonnen of verloren, en welke
kandidaten wel of niet gekozen
werden, maar over de vraag, welke
positie deze gekozenen nu in het
arbeidsproces en het economisch
verkeer innemen, tasten we volledig in
het duister. Als de Zeeuwse
gemeenten dan niet meer door boeren
wordt bestuurd, door wie dan wel?
Op de meeste van deze vragen
wist ik in 1990 het antwoord wel zo
ongeveer omdat ik daar onderzoek
naar gedaan had.2 Alleen met
betrekking tot de meest recente
ontwikkelingen moest ik eerst de
uitslagen afwachten van de
gemeenteraadsverkiezingen van
2 maart 1994, en onmiddellijk daarna
de specifieke gegevens verzamelen
van alle kandidaten die toen gekozen
werden, alvorens daarover iets te
kunnen zeggen.3
In de nu volgende beschouwingen zal
ik de situatie van dit moment (1994)
steeds vergelijken met die in 1974.
Wij overzien daarmee dus een periode
van precies twintig jaar. Het jaar 1974
is vooral daarom geschikt voor het
maken van vergelijkingen, omdat toen
in Zeeland voor het eerst raads
verkiezingen werden gehouden na de
afronding van het ingrijpende proces
van gemeentelijke herindelingen, dat
ruim dertig jaar geleden begon: in 1961
op Schouwen-Duiveland, in 1966 op
Walcheren en in Zuid-Beveland en
Zeeuws-Vlaanderen, en een jaar later
op Tholen. De herindeling ging toen
voorbij aan Noord-Beveland en aan
een vijftal verspreide gemeenten
(Arnemuiden, Westkapelle, Bruinisse,
Zierikzee en Sint-Philipsland).
De effecten van de herindelingen
op de vertegenwoordiging van de
agrarische bevolking in gemeente
raden en colleges van B&W liepen
sterk uiteen. Op Schouwen-Duiveland
bleken de oude kaders zonder meer
tegen een en ander te zijn
opgewassen: de bestuurlijke positie
van de agrariërs werd er na de
herindeling zelfs nog korte tijd
versterkt! Op Walcheren en in Zuid-
Beveland en Zeeuws-Vlaanderen was
echter het omgekeerde het geval. Maar
hoe het verband ook precies lag: toen
in 1974 de balans kon worden
opgemaakt bij de eerste raads
verkiezingen na de afsluiting van het
toenmalige herindelingsproces, bleek
de 'bestuurlijke ontgroening' nog in
volle gang te zijn.
Zoals bekend, staat er in Zeeland
op dit moment opnieuw een
(bescheiden) gemeentelijke herindeling
op stapel. Daarom zijn er op 2 maart
1994 geen raadsverkiezingen
gehouden in Aardenburg, Sluis, Sint-
Philipsland, Tholen, Kortgene en
Wissenkerke. Deze gemeenten zullen
daarom zodadelijk buiten beschouwing
worden gelaten. Dat geldt ook van de
eerdergenoemde gemeenten waaraan
de herindeling van de jaren '60 en '70
voorbijging en waarover indertijd geen
gegevens werden verzameld. In totaal
vallen daarmee tien gemeenten af.
De nu volgende analyses hebben dus
slechts op twintig van de dertig
Zeeuwse gemeenten betrekking.
Letten wij eerst op de verschuivingen
die zich sinds 1974 voordeden in het
aandeel van de boeren en de andere
agrariërs. In 1974 telde men onder de
298 raadsleden in de onderzochte
gemeenten nog 64 boeren en 23
andere agrariërs. Bij elkaar opgeteld
kwam dat neer op een aandeel van
29%. Dat percentage bedroeg toen
weliswaar minder dan de helft van het
percentage dat in de jaren vijftig nog
gehaald werd, maar was intussen wel
bijna drie keer zo hoog als het aandeel
van de beroepsbevolking dat in 1974 in
Zeeland in de agrarische sector
werkzaam was. Ondanks de
43