Door wie worden de Zeeuwse gemeenten eigenlijk bestuurd?
Ten besluite
Gemeenteraad Aagtekerke in 1926. Foto: ZDC.
kunnen voeren e.d. Een raadslid moet
een zeker genoegen ontlenen aan het
discussiëren over problemen en aan het
aansturen op een bepaalde
besluitvorming.
Wanneer men de winkeliers,
middenstanders en andere zelfstandige
ondernemers en vertegenwoordigers
van vrije beroepen samenneemt, dan
blijkt dat zowel in 1974 als in 1994
circa 10% van de raadsleden uit deze
categorie niet-agrarische zelfstandigen
afkomstig is.
Waren in 1974 in ongeveer de helft
van de Zeeuwse gemeenteraden nog
geen vrouwen doorgedrongen, in 1994
(en trouwens al eerder) deed dat
verschijnsel zich nergens meer voor.
In 1994 bestonden de Zeeuwse raden
voor bijna 18% uit vrouwen: geen gek
percentage als men bedenkt dat in
1974 de 7% nog amper werd gehaald
en in 1994 landelijk de 21 er net niet
inzat.
Niettemin blijkt de 'feminisering'
van de gemeenteraden in Zeeland te
stagneren, net als landelijk trouwens.
In 1994 was er vergeleken met 1990
landelijk sprake van slechts een heel
lichte toename van het aandeel van de
vrouwelijke raadsleden (van 20,9 naar
21,6%), in Zeeland kon een lichte
teruggang (van 18,9 naar 17,9%)
geconstateerd worden.
Een interessant gegeven is
tenslotte nog dat, anders dan in het
verleden, steeds meer (ruim 63%) van
de Zeeuwse vrouwelijke raadsleden
een betaald beroep blijken uit te
oefenen.
Wanneer deze bijdrage in druk
verschijnt, zullen de nieuwe
raadsleden al beëdigd zijn en zullen er
uit hun midden al wethouders zijn
gekozen. Nu ik dit schrijf, is het nog
een open vraag hoe de colleges van
B&W er uit zullen gaan zien. In vorige
zittingsperioden waren de boeren in de
colleges in Zeeland meestal nog iets
sterker vertegenwoordigd dan in de
gemeenteraden. Ik vermoed dat dit ook
nu nog het geval zal zijn. Misschien
voor het laatst. Want het ligt voor de
hand dat de 'nieuwe elite' ook in de
colleges in opmars zal zijn en aan het
roer wil zien te komen.
Noten
Zie Q.J. Munters. De stille revolutie op het
agrarische platteland. Boeren en openbaar
bestuur 1917-1986. Van Gorcum:
Assen/Maastricht, 1989.
2. Zie o.a. Q.J. Munters, Minder boeren in
Zeeuwse raden: opmars van nieuwe
bestuurlijke elite, in de PZC van 8 mei 1990.
3. Graag betuig ik op deze plaats mijn dank voor
de medewerking die ik van veel gemeente
secretarieën in Zeeland en van talloze
particulieren ondervond bij het inwinnen van
deze gegevens. Ik merk nog op, dat ik deze
bijdrage persklaar moest maken op een
moment (medio maart 1994) waarop al wèl
bekend was wie er (eventueel dankzij
voorkeursstemmen) in de Zeeuwse gemeente
raden waren gekozen, maar nog niet of die
gekozenen hun benoeming ook hadden
aanvaard. Evenmin was toen de verdeling van
de wethouderszetels bekend; vandaar dat die
in deze bijdrage buiten beschouwing wordt
gelaten.
4. Zie daarvoor Q.J. Munters, 'Rode boeren in
lokale besturen op het agrarische platteland:
een uitstervende soort?' in: Spil. Kritisch
tweemaandelijks tijdschrift over landbouw en
platteland, 1988, nr. 63-66, pp. 59-65.
46