en teer begrijpen. Domburg 1921
FRANCISCA VAN VLOTEN
dhr jhr v. Sucbteleti van den Haare,
VHssingcn
mei A. Schippers, Rotterdam
me) H. Tol, Amsterdam
dhr en mevr. Volkers en tam., Zwolle
dhr en mevr. mr A A. de Veer, fam.
cn bed Middelburg
jongej Elli van Veen, Rotterdam
jongej. L)ora van Veen, id.
dhr en mevr. Wackie-Eijsten de Kat
en fam., Nijmegen
In Pennfnn rathariu.
dhr en mevr. C. Duvekot en fam.,
Goes
It kat Peaataa Klka.
Jonkvr. C. v. d. Bergh, Amersfoort
dhr H. v. Vloten, Wageningen
Détail 'Vreemdelingen/ijst',
Domburgsch Badnieuws,
d.d. 23 juli 1921
1 48
Na een moordendhete treinreis bracht het
sukkelgangetje waarmee de stoomtram zich
over het Walcherse land voortbewoog nau
welijks enige verkoeling. Ik had een plekje
achterin gezocht, tegenover enkele in
Zeeuwse dracht geklede kinderen die boter-
babbelaars aan het verdelen waren. Mijn blik
gleed van plakkerige handen en monden,
van met gouden knoppen bijeengehouden
dassen en met
gouden krullen
getooide witte
mutsen naar het
vlakke land dat
rondom lag te
zinderen in de
zon. Zware paar
den trokken ploeg en eg; in de verte lagen
duinenrijen in een blauwig waas.
Ik stelde mij voor dat daarachter, na een
volgende bocht, de zee te zien zou zijn en
een frisse bries ons tegemoet zou komen
waaien. Dan zou ik niet alleen wat Toorop
en Hart Nibbrig had geïnspireerd maar ook
waar Mondriaan door was gegrepen met
eigen ogen zien. De sfeer van Boutens zou
ik proeven en daar die van Marie Boddaert
en Henriëtte Drabbe naast leggen. Hadden
zij meer gemeen dan liefde voor het
Walcherse land, dan een gedeelde inspira
tiebron in het Zeeuwse licht? Hoorden zij bij
onze tijd of had de Grote Oorlog hen voor
goed negentiende eeuws gemaakt?
Deze vragen hielden mij zo bezig dat ik pas
merkte dat wij in Domburg waren aangeko
men toen de tram schokkend en piepend bij
het stationnetje van de badplaats tot stil
stand kwam.
Otie en Henk stonden mij op te wachten. Zij
hadden fietsen meegenomen, zodat wij niet
met mijn valies hoefden te lopen zeulen.
Domburg leek wel uitgestorven op dit uur
van de dag. Langs de Singel, langs een
reeks in volle pracht bloeiende tuinen kwa
men wij bij het pensionnetje waar mijn oud
ste broer met zijn fiangée onderdak hac
gevonden en zij voor mij een extra bed op
Otie's kamer hadden laten neerzetten.
Otie had zich over mij ontfermd toen ik ir
Utrecht ging studeren; zij was mijn 'nover
ca' geweest zoals men dat bij de
Utrechtsche Vrouwelijke Studenter
Vereeniging noemt. Zelf was ze toen a
assistente voor de botanie bij professor
Went en nu is ze sinds een paar maanden
assistente aan de Landbouwhoogeschool in
Wageningen waar Henk als bosbouwkundige
aan verbonden is. Ik beklaagde mij regelma
tig over de wartaal die deze twee exactelin-
gen spraken als zij op hun vakgebied ergens
enthousiast over waren; zij op hun beurt
beschuldigden mij van denkbeeldigheid als
ik lucht gaf aan mijn ideeën over kunst en
literatuur.
Heerlijk koel was het in ons kamertje! Otie
liet koud water komen, waar ik dankbaar
mijn voorhoofd en polsen mee bette. Terwijl
ik mijn valies uitpakte, vertelde Otie mij de
plannen voor het weekeinde. Haar oude
leermeester professor Jordan had een kamp
zoölogiestudenten bij Vrouwenpolder, daar
zouden Henk en zij morgen een dagje mee
lopen. Vanavond waren wij alle drie genood
bij Pico van der Feen die mij beslist het een
en ander zou kunnen vertellen dat van
belang was voor mijn onderzoek. Maar eerst
was het tijd voor een Afternoon Tea in het
Badpaviljoen.
Domburg was ontwaakt. Wij slenterden
temidden van families met kinderwagens,
zonneparasols, picknickmanden et cetera
richting zee. Een schelpenpad over de dui
nen voerde naar het Paviljoen. We zochten
een plekje op het terras aan de zeezijde.
Onder een grote parasol die ons tegen de
nog steeds felle zon beschermde, genoten
wij vervolgens van Engelse thee en verruk-