Wij wandelden langs dezelfde weg terug. Adembenemend mooi was het duinge
bied in de late namiddagzon.
Ik vind het jammer dat Toorop niet meer luministisch werkt", merkte ik op.
Zijn gepointilleerde en gediviseerde landschappen en portretten zijn ook zo
mooi."
Eens was hij de voorman van het luminisme; en hij is als een van de eerste
Nederlanders gaan pointilleren. Ik herinner mij nog goed hoe zeer Verlaine, bij
'n bezoek aan ons land in 1892, onder de indruk van Toorop was. 'Ce superbe
Javanais a la barbe épaisse', noemde hij hem. Daar waren trouwens je tante
Betsy en oom Willem ook bij. En je oom Albert, mijn bewondering voor hem is in
die tijd ontstaan."
Oh
Holst keek geamuseerd. "Na een lezing van Verlaine kwamen wij allen bijeen in
aen hotel. Kloos en Verwey zagen elkaar, zo meen ik, voor het eerst sinds hun
brouille. Kloos begon sarrend over de affaire te spreken; je oom luisterde aan
dachtig toe maar gaf van geen enkele reactie blijk. Bewondering voor zijn
oeheerstheid en de morele karakterkracht die uit die houding sprak, plantte zich
diep in mijn nog jonge gemoed en heeft mij nooit verlaten; wel heeft zij zich in
de loop der jaren vele malen bevestigd."
Ziet U, als U het commercialisme terzijde schuift en denkt aan de monumentale
enheid van de kunsten, eigenlijk ook overeenkomsten tussen de kunstvrienden
uit uw jeugd en die van nu?"
De groep kunstenaars van '90 heeft dat geheimzinnige geestelijke tij dat sinds
de Grote Oorlog de wereld beweegt, niet gekend, maar zij waren van hetzelfde
water, al hebben zij het tij gemist."
vlijn gedachten gingen naar Toorop, die men in beide kringen als een natuurlijk
middelpunt kon beschouwen; onbewust waarschijnlijk, maar daarom misschien
des te meer.
Wij waren bij het pension aangekomen. Roland Holst gaf mij een handkus. "Ma
hère, het was mij een waar genoegen."
ik bedacht mij hoe aardig het zou zijn geweest iets langer met hem op te trek
en, een beetje spannend maar beslist ongevaarlijk, bloosde tot mijn grote
ergernis, en beloofde het verhaal van mijn onderzoek naar de Buissche Heide te
■turen.
Iet einde van mijn uitstapje naar Domburg was al weer in zicht. Als afscheid
gingen Otie, Henk en ik pannekoeken eten in het Badhotel. Wij waren alledrie
oldaan en moe, besloten vroeg naar bed te gaan. Otie en Henk zouden volgen-
le week nog een dag met Jordans studenten meelopen - zij raakten niet uitge
praat over hun bevindingen - en ik zou morgen met de eerste tram vertrekken,
om 7.30 uur.
Ondanks mijn moeheid, kon ik de slaap niet vatten. Zo vele indrukken. Ik stak de
olielamp naast mijn bed aan, Otie sliep gelukkig door, en pakte het boekje van
mevrouw Elout. 'Vier vereischten voor het Pad tot den Meester: onderschei
dingsvermogen, begeerteloosheid, goed gedrag en liefde.' Toen ik het werkje
doorbladerde, viel er een blocnotevel uit. Ik las:
Van haar is elk gebaar: een teer begrijpen.
Zij kent de mensen zoals God hen kent
En ziet hun falen aan als moeizaam rijpen.
Naar een ver licht is haar gelaat gewend.
Zóó treden slechts Gewijden door het leven
Die God tot zwakken en verdrukten zendt