Ze hadden, zei hij, in de laatste vredesjaren voor de Grote Oorlog een mooie tijd gehad met
elkaar in Domburg. Het gezellige badplaatsje was een internationale zomergemeenschap, de
grote wereld in het klein. Fransen, Engelsen, Duitsers en Nederlanders, arm en rijk, gingen
tolerant met elkaar om. Men hoorde op een geheimzinnige manier bij elkaar als liefhebbers
van hun eigen, zelf ontdekte Domburg. En men liet elkaar tegelijk veel vrij.
"Als je het goed beschouwt maakten wij schilders veredelde souvenirs. Want er gingen heel
wat Nederlandse stukken en stukjes de vakantiegrens over. Het waren hommages aan
Domburg."
De ruwe natuur met zijn wilde zee en zijn ongeschonden duinen, vooral de Hoge Hil, was aan
trekkingskracht nummer één. En de kunstenaars zelf kwamen daaropvolgend. In zekere zin
was heel Domburg doortrokken van het mysticisme van Jan Toorop. De vooraanstaande schil
der was geen katholieke druiloor, maar een heel vrolijke man, een gemeenschapsmens. Hij
maakte Domburg universeel op een lichte manier. Men leefde daar tien centimeter boven de
grond.
"Zelf was ik niet echt vrolijk. Of voortdurend maar gezellig. Ik heb altijd greep moeten hebben
op gezelligheid," zei Mondriaan. "Ik heb altijd weg willen gaan op mijn eigen tijdstip. Omdat
het werk riep. Of omdat ik liever op mijn eentje zat. Om te mediteren."
Het was een rage in die tijd. De theosofie was een nieuwe religie. Alles was één. Dat was de
grote waarheid. Niets ging verloren, alles keerde terug in liefde. Het ging erom dat men het
leven, zichzelf en alle medemensen onvoorwaardelijk lief moest hebben.
Had men toen de oorlog weten te voorkomen, dan zou er waarschijnlijk een mooie periode
zijn begonnen in Europa. Toen al waren er grote veranderingen op til. Techniek, techniek! Het
gevoel dienaangaande vertaalden veel mensen puur maatschappelijk in het socialisme.
De theosofie was voor mensen die niet al te ver durfden te gaan. Die kwamen niet verder dan
de geest. De materie was bijzaak. De theosofen bleven hangen op de individuele beleving,
niet op de maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het was voldoende als je maar in je eigen
witte stilte in grote harmonie met het universum kon zijn.
"Je moeder en ik hebben daar op het strand veel over gepraat. Soms ontmoetten wij elkaar
al in de grijze ochtenduren. Als er nog niemand op het strand was. We zaten te mediteren en
we vloeiden in elkaar over. Op een bepaalde manier hielden wij veel van elkaar."
Begleiter senior was toen met zijn gedachten onophoudelijk bezig met de zaak. Hij voorzag
een grootse toekomst voor het bedrijf. Allerlei nieuwe ontwikkelingen kondigden dat aan.
Techniek, techniek! Je moest hollen om bij te blijven. Hij leefde in een evolutionaire, maar
materialistische roes.
Herta Begleiter—Lifschitz onderging die roes van de tijd eveneens, maar ze vergeestelijkte
hem; ze wilde alleen iets zuivers.
"Je moeder was van nature niet zachtmoedig, zoals ik. Maar door de theosofie verloor ze
haar ijdele scherpe kanten. Ik had de overtuiging dat ik dat had gedaan. Herta onderwierp
zich in zeker opzicht aan mij. Er zijn momenten geweest, Paul, dat we ons bijna verenigden
met elkaar. Een soort dorpsachtig fatsoen heeft ons ervan weerhouden. Anders was jij nu
misschien -wie zal het zeggen- mijn zoon geweest." Hij keek ongemakkelijk en er kwam een
lichte kleur op zijn ongezonde, bleke wangen.
"Vertel eens, Piet," zei Begleiter. "Waren er geruchten in die tijd?"
"In de kerstvakantie van 1909 logeerden je ouders bij de Zewusters in Amsterdam. Je vader
is eerder naar Berlijn vertrokken. Mevrouw Zewuster en je moeder zijn toen een paar dagen in
Domburg geweest. Ik was daar ook. Er zijn toen geruchten geweest, ja. Maar we hebben
alleen maar gesproken, je moeder en ik."
"Het is altijd goed om te weten," zei Begleiter grijnzend.
"Dat weet ik nog niet," zei Mondriaan. "Het heeft ook zijn voordeel om een storend onoplos
baar geheim te hebben. Als symbool."
"Van wat?" vroeg Paul.
"Van het feit dat het hele leven een storend onoplosbaar geheim is," zei Mondriaan met een
scheve smoel. "Een grote onzekerheid. Daar gaat het toch om?"
"Jij zegt het," zei Begleiter. "Jij bent de theosoof."
1 67