Sac dacht ick om de worm die eeuwigh knagen sal.' De 'invallen' van de oude Cats KAREL PORTEMAN Prent van Adriaen van de l/enne Op 't gesichte van een Boot of Schuyt, die tegen stroom wordt op-geroeyt (Jacob Cats, Invallende gedach ten op voorvallende gelegentheden. Ed. Amsterdam, J.J. Schipper, 1657, XXXVIII (Leuven, Universiteitsbibliotheek) In ziin Dootkiste voor de levendige (ca 1647), een uitgebreide verzameling emble matische gedichten over de kortstondig heid, de ijdelheid en de onzekerheid van het 'menselijk bedrijf', vertelt vader Cats over een vreemd voorval gebeurd in Zierikzee. Een man overleed daar aan een even ver schrikkelijke als onbekende ziekte, letterlijk kronkelend van de pijn: al sijn lichaem beefde, en wrong hem als een ael. Een autopsie wees aan vankelijk niets uit, maar als men het hart open sneed: Vertoont hem daer een worm, die uyt de wonde sprong, En met een rassen swier hem om de spatel wrong. Consternatie alom. Cats signaleert met instemming de twijfels van de geleerden over deze Zeeuwse geschiedenis, maar uit eindelijk laten die hem in het licht van de eeuwigheid koud: Maerals mijn stil gepeys ging over dit geval, Soo dacht ick om de worm die eeuwigh knagen sal. Dergelijke persoonlijke invallen en medita ties zullen enkele jaren later het waarmerk worden van de ijverig dichtende raadpensio- naris-op-rust. Zijn Invallende gedachten op voorvallende gelegentheden (ca 1 654) wer den een begrip, in zekere zin zelfs een 'genre' dat door allerlei stichtelijke poëten in Noord en Zuid werd nagevolgd. Aan het slot van de inleiding op deze bundel laat de auteur een opmerkelijk excuus horen: Tot besluyt, waerde Vrienden, en Landtsgenoten, ghy siet hoe gemeensaem ick met u-Heden ben gewor den, dewijl ick (u) aen de selve mijn inval lende, ja schielijcke gedachten deelachtich make, niet wetende wat invallende gedach ten ghy op dese mijn invallende gedachten suit mogen hebben. Achter dit tegelijk bescheiden en vertrou welijke schouderklopje voor de lezer gaat een opvallende wijziging schuil in de manie- re van schrijven waarvan Cats sedert 1618 in Nederland de grote roerganger was geworden: de emblematiek. Naar dat genre gaat thans weer veel belangstelling uit en 'klassiekers' als de Minne- en Sinnebeelden (aanvankelijk: Silenus Alcibiadis sive Proteus, Middelburg 1618) of de Spiegel van den ouden en nieuwen tijt (Den Haag 1632) krijgen vanwege specialisten in bin nen- én buitenland ruime aandacht. Van de eerstgenoemde bundel is een rijkelijk toege lichte wetenschappelijke uitgave in de maak op het Constantijn Huygens Instituut voor Tekstedities en Intellectuele Geschiedenis. Kortom: in het onderzoek beleeft althans dat gedeelte van Cats' oeuvre een revival. Heel anders is het gesteld met de 'ouder domswerken', ook met de bundels die zich nochtans binnen dezelfde emblematische traditie bewegen. De Invallende gedachten en de daaraan onmiddellijk voorafgaande en zeer verwante Hof-gedachten (ca 1653) zijn zo goed als vergeten. Voor wie oude teksten niet alleen cultuurhistorisch maar ook 'smakend' wil lezen, lijken deze verzen inderdaad vooral oudemannenpraat: mate loos moraliserend gezeur over gezondheid en dood en de bekommernis of hij al dan niet is uitverkoren. Maar smaakoordelen vertroebelen wel eens de blik op interessan te aspecten van de literatuur- en cultuurge schiedenis zoals bijvoorbeeld de ideologi sche achtergrond van de latere Catsbundels en de subjectivering van een bij uitstek belerend genre als het embleem. Maar eerst keren we nog even terug op de Zierikzeese worm en de Dootkiste voor de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 50