wijze manifesteren de Hof-gedichten, in weerwil van hun bezwerend gezeur, ook een
vorm van zelfexpressie. De emblematicus werkt via het scheppen van emblemen aan
ijn persoonlijke heiliging.
ats heeft deze werkwijze zelf uitvoerig toegelicht en gelegitimeerd in de inleiding op
de Invallende gedachten, bundel die hij nu richt tot al zijn Landts-lieden. Deze tekst
is van belang: hij vertolkt de wettiging van een 'nieuwe' embleemsoort en verdient
aarom alleen al een plaats in het corpus van de theoretische geschriften over het
enre. Het begint vrij conventioneel met een verwijzing naar de wereld als
een boeck vol hooft-letteren, die by vele gesien, bij weinige
gespelt, by sommige gelesen, en by 't minste deel recht ver-
staen werden.
aar dan luidt het:
(Het zijn alleen de) Godt-soeckende zielen, die recht voordeel
konnen doen met het gene datse sien (en dat door) innerlijcke
overlegginge van de werckende gedachten.
iermee is wei degelijk de vrome beoefenaar van de occasionele meditatie ten tonele
avoerd. De oefening staat helemaal in functie van het heil van het mediterende indi-
du: ze realiseert een soort ascese van de zintuigen. Niets mag in zijn verschijning
van het enige doel afleiden en moet dus via de meditatie ten goede worden gekeerd
m te bewerkstelligen dat
nae den raet van de Godtsalige...onse eerste beweginge op alle
voorvallende saken, dadelijck ten goeden eynde mochte werden
bestiert, om het beste van dien ons innerlick toe te eygenen.
Wie die Godtsalige is, wordt niet vermeld. Deze kwalificatie wordt even verder in de
iakst toegepast op de Engelse piëtistische episcopalist Bishop Joseph Hall (1574-
656) - we weten dat Cats op Zorghvliet elke zondag in Hall las - en de onvermijdelij-
e Teellinck. De Brit was trouwens auteur van een succesvolle collectie Occasional
ïeditations. De heie gedachtengang, die overigens herinnert aan de korte inleiding op
Ie Engelse bundel, wordt pro memoria nog eens samengevat in een bezwerend rijmp-
je:
Indien ons innigh hert ten goede wist te keeren
Al wat het ooge siet, wat soumen konnen leeren!
Maer als ons beste deel niet goets daer uyt en treckt,
Dan is 'et dat het oogh ons menigh quaet verweckt.
ij het begin van deze bijdrage citeerde ik al het opmerkelijke slot van deze opdracht.
Dit soort emblematiek is een privé geestelijke oefening geworden, een subjectieve
angelegenheid die aan de lezer exemplarisch als een praktijk van de ware vrome
ordt voorgehouden. De emblematische onthulling van de wereld wordt een vorm van
inlegkunde, geleid door het innigh hert. In de praktijk van de bundel zelf lijkt Cats
venwel vooral de veelzijdigheid van deze meditatievorm te willen illustreren. Niet
alleen het zien, maar ook andere vormen van waarneming zijn aanleiding tot vrome
verpeinzingen. Uit alles kan het innig hart voordeel halen: uit het zien van een
Schevenings vissersvrouwtje of van een melkmeid, uit het naar bed gaan, uit een
teennagel die in het vlees groeit, uit het kloppen van het hart, uit de handel op Indië,
it alle mogelijke kwaaltjes en gevoelens, uit het herstellen van een dak of uit een
koperpletmolen die hij in Dordrecht heeft bekeken. Deze laatste (nr. 52) is aanleiding
tot een echt autobiografische beschouwing met een diep melancholische ondertoon,