en H.M Kesteloo. Vooral de eerste familie was zeer kunstmin nend. Bijna elk familielid of aanverwante schilderde, schreef of dichtte, al dan niet professioneel. Zonder de schilderes Mies Elout-Drabbe zou het kunstleven in Domburg er heel anders hebben uitgezien. Haar atelier was een verzamelplaats van kunstenaars. Duidelijk wordt hoe het netwerk van familie- en vriendschappelijke relaties in Zeeland in elkaar zat en zich daarbuiten naar Nederland en Parijs vertakte. De grote ver nieuwer Mondriaan stond, zo blijkt, eigenlijk buiten de Domburgse kunstkolonie. Men vond hem maar een 'éénzelvig vintje' en nam hem niet helemaal serieus. Met uitzondering van Mies Elout overigens, die hem beschreef als 'een zoeker, een sterk en fijn mens'. Stukje bij beetje kan men zich een beeld vormen van het culturele leven in de toen nog chique badplaats. Af en toe ziet de lezer door de luministi- sche of kubistische bomen van Mondriaan of Jacoba van Heemskerck het bos niet meer. Soms neemt de auteur teveel hooi op haar vork en haar verhaal verzandt in het detail of een teveel aan c taten, mede doordat ze de bekende, landelijke kunstgeschiedenis een plaats wilde geven. Maar Van Vloten blijkt een absolute kenner van haar terrein. Haar bijdrage biedt een schat aan informatie en is daarom de meest substantiële van het boek. Het tweede artikel, van Hesther van den Donk, is meer strikt kunsthistorisch van aard. Ze geeft in het kort, per schilder, de ontwikkeling weer van Toorop, Mondriaan en hun tijdgenoten. Ze legt de relatie met Amsterdam, toen het centrum van het modernisme in Nederland, waar voor het eerst het luminisme en kubisme te zien waren. Niet alleen de Domburgse groep bespreekt zij, maar ook verwante geesten als Jan Sluijters en Leo Gestel, die een groot aandeel hadden in de toenmalige vernieuwing van de kunst. Het artikel van Jacqueline van Paaschen zet het vergrootglas op een detail. Zij doet verslag van de reconstructie van de befaamde Tentoonstelling van schilderijen in DOMBURG, Juli-Augustus 1912. Deze is te zien in het nieuwe Marie Tak van Poortvlietmuseum in Domburg. Dit is op zichzelf weer een reconstructie van het tentoonstellingspaviljoen, dat in 1911 op initiatief van Jan Toorop werd neergezet en tot een storm in 1922 in functie bleef. Van de jaarlijkse Domburgse exposities was die in 1912 de interessantste. Ze gaf het voorstadium van de abstracte kunst weer. Alle latere cory feeën namen deel. Bovendien was 1912 een jaar waarin de ontwikkeling van verschillende kunste naars zich in een beslissende fase bevond. Er was echter ook zeer traditioneel werk te zien. Het was een verkooptentoonsteling waarin rijp en groen democratisch naast elkaar hing, van de meester der abstractie Mondriaan tot de zondagsschilder Marinus Zwart. Van Paaschen citeert de recensies van die tijd en licht die toe. Niet onbelangrijk is het te weten dat de zwager van Mies Elout, C.K. Elout, recensent van het Algemeen Handelsblad was. De Domburgse tentoonstellingen waren zo verzekerd van een verslag in een groot dagblad. Ooit sprak het publiek van de Triomf van Domburg', naar aan leiding van een tentoonstelling in 1910 in Amsterdam, waaraan relatief veel 'Domburgers' deelna men en waar het Zeeuwse werk van Mondriaan de tongen in beweging zette. Opvallend is dat de auteurs van het boek een nogal relativerend oordeel hebben over de rol van Domburg. Waren het de uitstraling van Toorop en de goede relaties met de pers, die de faam van Domburg verbreidden? Voorzag Domburg indertijd slechts in de randvoorwaarden voor een kunst- produktie van zo'n hoge kwaliteit? Waren het de frisse zeelucht, de thee in Elouts atelier of de wijn in het Badpaviljoen? Het mooie Zeeuwse licht en de dampige atmosfeer? Of meer? Hechte vriend schapsbanden kenmerkten de kunstenaarskolonie, maar van diepgaande artistieke verwantschap v.as nauwelijks sprake. Van Vloten zegt, dat het belang van Domburg vooral was gelegen in de har monieuze interactie tussen individuele kunstenaars. Maar ze constateert met enig heimwee, dat het v edige Domburg van toen voornamelijk door 19de eeuwse 'dromen van weleer' werd gekenmerkt. Maar even ving het de weerschijn van de moderne kunst op. Hoe dan ook, de uitstraling van Mondriaans luministische roze kerktoren en zijn rode molen reikt ver buiten Walcheren. Mies Elout-Drabbe, Bevroren zee, olieverf op doek, 1916. Part. colllectie.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 79