Barok ontwikkelde zich vanuit de nieuwe monodische stijl de aandacht voor de
sclo-stem. De onderwerpen waren grotendeels wereldlijk van aard en werden in
het Italiaans gezongen. Castraten bepaalden al snel het gezicht van en het
geluid op de concertpodia. Zij brachten een lichte zangtechniek door ondermeer
een nauwelijks verlaagd strottehoofd. Het zingen werd voornamelijk bepaald
door coloratuur: het zingen van snelle, veelal hoog liggende notenreeksen op
één vocaal. De castraten gaven op deze manier vorm aan de zangstijl in de 17e
en 18e eeuw. Ook vrouwen zongen op eenzelfde lichte manier. Deze periode in
de ontwikkeling van de solo-zangstem is bekend onder de naam Belcanto.
De hegemonie van de castraten met hun lichte stemgebruik nam pas in de 19e
eeuw beduidend af. Mede door de ontwikkeling van de muziekinstrumenten en
de bouw van grotere zalen ontstond een nieuw
klankideaal. Men wilde een grotere diversiteit
aan muzikaal geluid. Zo ontstonden er in die
periode veel instrumenten die een nieuwe kiank
aan het orkest toevoegden, maar de belangrijk
ste tendens was dat in het algemeen gezocht
werd naar méér klank en dus grotere instrumen
ten. Voor de zangstem had dit nieuwe klankide
aal enorme gevolgen.
Om tegemoet te kunnen komen aan de nieuwe
muzikale eisen stelde de zanger(es) zijn/haar
stem op een andere manier in. Coloratuur werd
van ondergeschikt belang en naast een betere
articulatie kreeg de zangstem meer volume
doordat men het strottehoofd lager plaatste.
De hierdoor ontstane verruiming in de luchtweg
resulteerde in enorme akoestische mogelijkhe
den. De roep om luidere stemmen met grotere
omvang zette zich in de 19e eeuw en de eerste
helft van de 20e eeuw voort. Pas na de Tweede
Wereldoorlog ontwikkelde zich een teruggang in de volumeproduktie. Bovendien Cappella Pratensis
kwam het gebruik van de falsetstem - de mannelijke kopstem - terug onder
invloed van het streven naar een historische uitvoeringspraktijk.
D' huidige klassieke zangpedagogiek streeft over het algemeen een optimale
vermenging van de registers na. Maar zeker niet al het vocale repertoire vraagt
or deze vermenging tot één totaalklank.
Vocale diversiteit tijdens
het Festival
leder muziekgenre heeft een eigen klankideaal voor oren. Of dit nu klassieke
westerse zang betreft, jazz-zang of Indiase zang. Het spreekt voor zich dat ver
schillen in klankideaal evenzovele verschillen in vocale techniek vereisen. Zowel
de ademvoering als de beweging van de articulatoren, het zachte gehemelte en
het strottehoofd wisselt per genre. Dit geldt eveneens voor het gebruik van ver-
si mingen en vibrato. Enkele uitersten in het Festival van Zeeuwsch-Vlaanderen
dienen hieronder als voorbeeld om deze verscheidenheid te illustreren.
De NCRV-radio presenteert op zaterdag 17 september een muzikaal Kerkepad
waarin onder andere een mis van Heinrich Isaac (ca. 1450-1517) te beluisteren
z;zijn. In deze muziek uit de Renaissance probeert men tegen de boventanden
en het harde gehemelte te resoneren en de klank in de neus-mondholte te pro
jecteren. De inademing is snel en het middenrif is elastisch. De tong wordt een