maatschappelijke verbetering' zou zijn en noemde de nieuwlichters in 1820 'profanen [of] buiten de tempel verblijvenden'. Het Grootoosten vreesde blijkbaar de seculari serende werking die van het kantianisme en pantheisme uitging. De profane richting kon voorlopig in het gareel gebracht worden maar in de jaren veertig culmineerde het conflict in rel van formaat. De Amsterdamse filosoof en spiri tist Markus S. Polak klaagde in zijn loge La Paix over het verval van de vrijmetselarij in Nederland. Hij uitte klachten over het lage intellectuele peil van de maconnerie waar door 'de voortreffelijkste geleerden' thuis zouden blijven. Van de duizend Amsterdamse broeders zou slechts een kwart praktizeren. In de loges overheerste de aandacht voor 'nietige en kleingeestige zaken', zoals het drinkgelag en het banket. Onverteerbaar achtte Polak het feit dat eerzame burgers in staat gesteld werden zich in de maconnerie in te kopen: voor een fors bedrag werden leerling- of gezel- lengraden verkocht. Polak sprak van stel selmatige vernedering van de broeder schap. Gedurende de jaren 1847-48 hield hij in het land voordrachten waarin hij richt lijnen formuleerde 'om de Orde weder in hare oorspronkelijke reinheid te herstellen'. Het Grootoosten reageerde furieus op deze jood die het waagde de Nederlandse maconnerie te kritiseren. Uiteindelijk, na een hetze-achtige anti-campagne, sticht ten Polak en enkele medestanders in 1850 een zesde Amsterdamse loge, Post Nubila Lux (Licht na de wolken), die echter niet door het Grootoosten erkend werd en aldus als 'clandestiene loge' te boek stond. Deze loge maakte de wijsbegeerte tot het speerpunt van haar programma. In artikel drie van de doelstellingen deelde Polak mede dat de loge 'een school voor bespie gelende wijsbegeerte' zou dienen te zijn. Een plek waar broeders gezamelijk wijsge rige en maatschappelijke problemen zou den kunnen bespreken. Zo debatteerde men onder meer over de natuurlijke gods dienst, de onsterfelijkheid van de ziel, het spinozisme, en de ethiek van de zelf moord. Daarnaast bestond er aandacht voor 'critische historiekunde' en de geschiedenis van de wijsbegeerte. Uit de geschiedenis distilleerde men argumenten 212 voor het samenstellen van een eigen aktu- ele levens- en wereldbeschouwing. De Vlaamse filosoof Leo Apostel schreef onlangs in zijn boeiende boek De Vrijmetselarij. Een wijsgerige benadering (1992) dat de broeders streefden naar een tolerante 'ideologie der coëxistentie van ideologieën'. Met andere woorden, de belangstelling voor de wijsbegeerte was zuiver eclectisch van aard en het aanhan gen van een enkel dogmatisch stelsel werd gewoonlijk afgewezen. In 1829 had de Lutherse predikant Willem van Volkom - die sympathiek stond ten opzichte van Spinoza en maconnieke denkers als Fichte en Fessier - ieder '-isme' (waaronder kan tianisme en spinozisme) al afgewezen als "verpersoonlijke letterroof" ("personificirtes plagiat"). In het uiterst behoedzame Nederland bestond weinig speelruimte voor kritische opmerkingen jegens de theologie en het Amsterdamse conflict rondom Polak stond dan ook niet op zichzelf. Al in 1822 werd Thorbecke gedwarsboomd in zijn poging hoogleraar te worden omdat hij 'van spino zisme verdacht' werd. In 1843 verbood de redactie van De Gids Johannes van Vloten nog langer artikelen met een anti-theologi sche strekking voor het blad te schrijven en ook de fysioloog en materialist Jacob Moleschott kon hier geen uitgeverij bereid vinden die zijn vertalingen van het werk van Strauss wilden uitgeven. De Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels hanteerde een 'zwarte lijst' waarop werken van kritische auteurs als Strauss en Feuerbach prijkten. Echter sinds 1848 had de liberale genera tie meer zelfvertrouwen gekregen en steeds openlijker traden de broeders uit hun beschermde maconnieke schulp. Vooral de jaren 1854 en 1855 deden de seculiere cultuur ontwaken. De deist en naturalist Franz Junghuhn publiceerde in deze jaren zijn beruchte boek Licht en schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java dat geheel via de loges verspreid werd. In dit boek wisselen vier natuurvor sers (Dag, Nacht, Avondrood en Morgenrood) met elkaar van gedachten over godsdienst en ethiek. Dag is de deist, Nacht de orthodoxe christen, in Avondrood ontmoeten we de pantheist, en

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 10