een opgesmukte grafkuil" werd ook door Sifflé overgenomen. Maar veel nadrukkelij ker dan de spiritist Polak besteedde Sifflé aandacht aan Spinoza. Zijn aandacht voor de zeventiende eeuwse wijsgeer past in het liberale en nationale klimaat van de jaren 1850-1880 waarin gezocht werd naar inspirerende voorbeelden uit de vaderland se geschiedenis. Spinoza was zo'n figuur en vooral Van Vloten heeft zich ingespan nen de wijsgeer als een voorloper van de seculiere en liberale cultuur te presente ren. Deze presentatie vond zijn bekroning in de oprichting van een standbeeld van Spinoza aan de Haagse Paviljoensgracht (1880). Bovendien konden vrijdenkers van allerlei pluimage zich eenvoudig identifice ren met de verguisde Spinoza wiens denk beelden in zijn eigen tijd ook door de grote stroom veroordeeld werden. Emotioneel wees Sifflé zijn toehoorders op de grote naturalist die "in zijn leven als een ketter en een godloochenaar is verguisd, ver volgd, verdreven, belaagd; nog lang na zijn dood gehoond en miskend; maar eindelijk, in Duitschland vooral, gelijk een heilige, gehuldigd en vereerd, ja zelfs, als zuiver verkondiger der identiteitsleer, boven Schelling, als scherpzinnig denker, boven Hegel gesteld". In onze tijd, zo betoogt Sifflé, zou de verguisde wijsgeer 'met toe juiching' tot hoogleraar aan een universiteit benoemd worden. Sifflé baseerde zich op een mystieke en metafysische interpretatie van het spino zisme. in tegenstelling tot bijvoorbeeld Johannes van Vloten die gepoogd had een positivistische Spinoza te presenteren. Sifflé vatte Spinoza's metafysica op als "de leer van God, als de oneindige zelfstandig heid, waarvan de ontwikkeling zich splitst in de beschouwing van het wezen en de eigenschappen Gods, en in die zelfopen baring van God of der verhouding van het oneindige tot het eindige". Hij omarmde Spinoza's monisme omdat in de dualisti sche scheiding tussen denken (verstand en wil) en uitgebreidheid (rust en bewe ging) de eenheid van de kosmos volledig verloren zou gaan. Met andere woorden, in het dualistische christendom wordt de rela tie tussen 'de Albezieler' en de mens tot een onverklaarbaar raadsel gemaakt. Spinoza's God, 'het Grondwezen', is het grootst mogelijk denkbare dat niet direct met de natuur gelijkgesteld mag worden. Enerzijds is daar de "alles daarstellende Natuur van het eeuwige denken en de grenzelooze uitgebreidheid" ("natura natu- rans"), [en anderzijds] "de van eeuwigheid uit dien, met zalige zelfbewustheid alles barenden en voedenden levensoceaan, ontspringende en achtervolgelijk daarin wederkeerende menigte van schepselen, die te zamen de schepping uitmaken" ("natura naturata"). Samen gaan deze twee naturen op in een hogere eenheid waardoor zowel denken als uitgebreidheid in wezen grenzeloos en tijdloos zijn: er bestaat geen ziel zonder lichaam, geen stof zonder geest, en het stoffelijke en onstoffelijke zijn beide eeuwig en bezield 'in de volheid van Gods wezen'. Alles en iedereen maakt op een harmonieuze wijze deel uit van 'den eeuwigen Vader'. Volgens Sifflé krijgen wij kennis van God bij het doorschouwen van de eenheid van zijn wezen. In deze mystische doorschou wing wordt 'de hereeniging met het oor spronkelijk Oneindige' weer mogelijk. Maar onze verbintenis met 'de Zelfstandigheid' is een zuiver individuele zaak, zo lijkt hij met Kant te zeggen, leder wezen moet afzonderlijk werken aan zijn voltooiing van de eeuwig scheppende natuur. Sifflé verwoordde een moderne 'unio mys- tica', een mystieke levensleer, en net als Kinker, Van Volkom en Polak geloofde hij aan een bepaalde onsterfelijkheid. Immers, 'onze verworven krachten' (herin nering en verbeelding) ontwikkelen zich na de dood van het sterfelijke lichaam verder in andere levensvormen om ooit "bij de vol komen hereeniging met het Grondwezen op nieuw tot genot der heerlijkheid te gera ken, waaruit hij, in weiken levensvorm ook. bij zijne eerste schepselwording is afge daald". Het besef deel uit te maken van de alles daarstellende natuur of het Grondwezen is geworteld in de onmiddellij ke doorschouwing. Ook Spinoza realiseer de dit, zo meent Sifflé, want Spinoza sprak immers over het belang van de derde en hoogste graad van kennis, of de intuïtieve kennis. Voor de Middelburgse wijsgeer lag het wezen van de religie in het gemoed (Schleiermacher), in de intuitie (Spinoza). Zijn spinozisme was sterk verwant aan

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 12