gekregen hebben, maar in de maconnerie trof hij desondanks een aandachtig wijsge rig gehoor aan. Op 27 september 1864 verkreeg hij de tweede graad en in januari reeds de derde. In de Middelburgse loge maakte hij een voorspoedige loopbaan door. Op 24 maart 1865 werd hij benoemd tot redenaar en tot aan zijn dood zou hij die funktie blijven bekleden. Volgens Altorffer 'tintelden zijn uitgesproken bouwstukken van maconniek licht'. In de Zeeuwse vrij metselarij bleef hij een belangrijke inspira tiebron en in 1867 werd hij zelfs als gede coreerd als 'Meester van Eer' in de inter nationale Vlissingse loge l'Astre de l'Oriënt. In zijn laatste levensjaar werd hij getroffen door een beroerte waardoor het werken hem nog maar zeer moeilijk afging. Zijn vriend Altorffer bracht hem een bezoek toen 'de eerste flikkering van herstel een zonnestraal geworden was'. Dit verslag is een van de weinige persoonlijke documen ten: "Aanvankelijke beterschap was niet te ont kennen; was het lichaam getroffen, de geest bleek even helder als vroeger; en de optimist, die steeds het goede, hoe gering het ook ware, op prijs stelde en blijmoedig genoot, verheugde zich recht hartelijk in die flikkering van herstel en vormde reeds plannen voor werkzaamheid binnen zijn studeervertrek dat voortaan zijn doorgaand verblijf zou moeten zijn. Later bezocht ik hem andermaal. Hoe verblijdde hij zich daarover! Met welgevallen sprak hij over de congresvergaderingen, waarvan hij door de nieuwsbladen kennis had gekre gen, en riep mij blijmoedig toe: 'tot weer ziens!' Met de beste verwachtingen verliet ik hem. 't Waren echter de laatste woorden die ik van zijne lippen hoorde, de laatste maal dat ik zijn vriendenhand drukken mocht. Voornemens hem nogmaals te bezoeken, vernam ik op denzelfden dag, den 7 October 1872, zijn snel toegenomen bedenkelijken toestand, en spoedig daarna zijn overlijden. Dat overlijden liet bovenal in den engen huiselijken kring een diep gevoeld gemis na, daar zijn waardige echt genoot, mejufvr. K.M. Udemans een liefe rijk echtgenoot in hem derft. Zijn eenig kind Henri Paul Alexandre, was in 1866, op 28jarigen leeftijd zijn vader reeds in het graf voorgegaan". Sifflé was aan het einde van zijn leven een volledig geïsoleerde figuur geworden en de belangstelling voor zijn begrafenis was dan ook minimaal. Enkele familieleden en geestverwanten bewezen hem de laatste eer onder de uitroep "Excelsior!". Altorffer vatte zijn leven samen in drie woorden: denken ("zijn onderzoekende geest werd nooit moede kennis te nemen van oudere en nieuwere stelsels der philosophie"), werken ("God gaf hem zijne talenten als volmaakte middelen tot een volmaakt einde") en dienen ("niet slechts voor den kring zijner vrienden en bekenden, maar voor elk die zich tot hem wendde"). Bezien we vandaag de loopbaan van Alexander Francois Sifflé, dan worden we getroffen door het tragische karakter van zijn leven. Mogelijk 'schreef hij oneindig veel beter dan Multatuli'; roem heeft zijn inspanning niet gebracht. De ondergang van zijn krant, de vijandige houding van de Middelburgse bevolking, zijn terugkeer naar de beschermde en 'ondergrondse' domeinen van de maconnerie, en de vroe ge dood van zijn zoon Henri hebben onge twijfeld diepe sporen in zijn leven getrok ken. Toch worden we ook getroffen door de moed die de Middelburger aan de dag legde. Hij stond op de bres voor het open baar debat en de vrije pers, hij hanteerde geen pseudoniemen, en verkondigde een spiritueel spinozisme dat eerst door de generatie van Tachtig omarmd zou wor den. Toen de filosoof en spinozist Johannes Diederik Bierens de Haan in 1907 het eerste nummer van het Tijdschrift voor Wijsbegeerte presenteerde wees hij op de noodzaak van de metafysica voor de moderne tijd. Het economische en weten schappelijke denken had 'het beschouwe lijke temperament' en daarmee ook de wijsbegeerte naar de maatschappelijke marge gedirigeerd. Bierens de Haan maakte zich sterk voor een 'volle en har- monieuse levensleer' als antwoord op de wording van een 'dieszeitige' samenleving waarin de toegenomen arbeidsdeling, con sumentisme, industrialisatie, natuuraan-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 16