van bomen en huizen achterlatend. Het lijkt alsof je een leegte inrijdt. Je hebt een zekere moed nodig om de "horror vacui", die je bekruipt, te overwinnen. Ineens veel meer lucht dan land in het blikveld en hele dunne lijnen in het landschap, van rijen bomen die scheef staan van de altijd westenwind. Kom je via de Grevelingendam Zeeland binnen dan zijn het de luchten en de watervlaktes, die je de adem benemen. Zoveel grijs in zoveel tinten. Altijd wolken,met weerspiegelingen in het water. Wonen hier wel mensen,kunnen zij wel op tegen zoveel water? Vissers weten nog wel raad met het water, maar boeren en burgers? En dan is er het zeeuwse licht. Je moet haast een dichter zijn om het onder woorden te brengen. Zoals J.C.van Schagen: Groot over de wereld staat het licht Wolken komen van verre tochten de duinen wachten, dromend in zekerheid eeuwig is de taak van het water Of je moet het proberen te schilderen. Alleen maar veel grijze en witte streepjes met een paar tinten geel ertussen, een boei en een dun lijntje voor een strekdam. Naar zo'n schil derijtje van Zeeland bij de Grevelingen (van Berserik) kan ik lang kijken. Je kunt ook Zeeland binnenvaren. Strikt genomen ben je al in Zeeland,wanneer je het veer Breskens-Vlissingen neemt. Maar Zeeuws-Vlaanderen is toch anders. Eenmaal op de boot naar Vlissingen vaart het Zeelandgevoel bij mij weer naar binnen. Westerschelde, golven, meeuwen, schepen op de horizon en het steeds naderbijkomende silhouet van Vlissingen. De kranen van de scheepswerf de Schelde, de Jacobskerk en de dikke bomvrije toren op de boulevard. Zou Odysseus (Latijn: Ulysses, Vlissingen) hier echt rondgezworven heb ben? "Als ge Oceanos geheel door zij't, zult ge komen aan een laag strand, waar een bos van peppels en wilgen is. Laat daar uw schip landen en zoek de woning van Hades op", laat Homerus Circe (Zierikzee) zeggen tegen Odysseus,wanneer hij op zoek is naar de onderwereld. De Westerschelde als ingang van het dodenrijk. De kranen van de Schelde krijgen ineens iets demonisch, grijparmen van een godheid, die huist in die dikke toren bij de ingang van de Hades (Dishoek)... Maar de veerboot vaart veilig de haven binnen en zet je aan wal. Nog even voel je de grond deinen onder je voeten en denk je dat het eiland zweeft op het water. Zee en land moeten even aan elkaar wennen. Op de duinen van Walcheren lopen en liggen geeft mij het gevoel op de grens van zee en land te balanceren. Oudere zeeuwse boeren en boerinnen, nog in klederdracht, moeten ook iets dergelijks beleven, want in de zomer zie je ze vaak, mannen en vrouwen apart, in een duinpan zitten turen, nu eens naar de zee dan weer naar hun land. Ook wij lagen des tijds als gymnasiasten in de duinen van Oostkapelle en Riek las ons voor uit de Ars Armandi van Ovidius. Hij las Ovidius als de krant en wij genoten van diens scabreuze ver halen over de liefde. Op school kreeg je natuurlijk andere verhalen te lezen en te vertalen. De behoefte om de duinen te beklimmen en uit te kijken over het eiland kende mijn moe der ook. Eens las zij in de PZC, dat er een landhuisje te koop was, gelegen in de duinen van Zoutelande. Dat leek haar een droomwens, een huisje in de duinen van Walcheren. We zijn er heen gereden uit nieuwsgierigheid. Waar bevond zich dit paradijsje? Het heette "Noorder-licht" en lag hoog in de duinen, alleen te bereiken via het hotelletje "Het Streefkerk-se Huis". De auto moest wel in de eerste versnelling om boven te komen, zo steil was de helling. Het lag er inderdaad prachtig, een kleine witte bungalow. Maar onbereik baar voor mijn moeder, zonder auto en slecht ter been. Maar wij hadden hetzelfde Zeeland- gevoel gemeen. 223

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 21