Zeeland juist relatief weinig vrijwilligerswerk wordt verricht. Schattingen over het percentage van de bevolking dat vrijwilligerswerk verricht, bleken in het ver leden nogal sterk uiteen te lopen. Een lage schatting van 15% is gemaakt door Van Daal (1990), terwijl het CBS in haar leefsituatieonderzoeken tot hoge schattingen van bijna 50% komt (CBS, 1992). De meest recente landelijke schatting komt op ongeveer 23% uit (CBS, 1993). Er is derhalve alle reden om vanuit een eenduidige definitie nauwkeurig vast te stellen voor Zeeland wat de aard en omvang van het vrijwilligerswerk is. Hiertoe is een grootschalig onderzoek naar vrijwilligerswerk in Zeeland gehou den onder bijna 4000 personen en ruim 2500 organisaties (Van der Wouw, 1994). In dit artikel zal de definitie van vrijwilligerswerk en conclusies uit het recente Zeeuwse onderzoek nader bekeken worden. Definitie Verschillen in definities van vrijwilligerswerk leiden uiteraard tot verschillen inschattingen over de aard en omvang ervan. En er blijken grote verschillen te bestaan in wat onder vrijwilligerswerk wordt verstaan. Soms heeft de manier waarop de definitie wordt omschreven zelfs iets weg van een drogredenering. Zo is de volgende omschrijving afkomstig van de hoogleraar Adriaansens. Hij redeneert dat een vrijwilliger iemand is die iets doet wat hij niet hoeft te doen. ledereen doet wel eens iets wat hij niet hoeft te doen. Dus: iedereen is (wel eens) vrijwilliger. Hier hebben we te maken met een op zich misschien wel juis te, maar uiterst verwarrende omschrijving. Hierop doorredenerend zou je immers moeten stellen: Als vrijwilligerswerk het werk is dat verricht wordt door een vrijwilliger en iemand is de verplichting aangegaan om vrijwilligerswerk te verrichten, dan verricht hij of zij geen vrijwilligerswerk meer. Op het eerste gezicht lijkt er enige logica in het verhaal te zitten, maar welbeschouwd is het klinkklare nonsens, zoals de volgende redenering aantoont. Jan heeft een jas en een tas. Jan past in zijn jas en de jas past in de tas. Dus: Jan past in zijn tas. Het grote probleem bij de wel erg ruime definitie van Adriaansens is dat de term vrijwilligerswerk in eerste instantie gekoppeld wordt aan de intentie van de per soon die het doet: hij moet het vrijwillig doen (zoals het woord al zegt). We moeten dan wel de vraag kunnen beantwoorden wat nu eigenlijk vrijwilligheid is. En als we het er al over eens kunnen worden wat vrijwillig is, moeten we ons nog afvragen of al het werk dat vrijwillig gebeurt ook vrijwilligerswerk genoemd kan worden. Kortom een vanuit de subjectieve beleving gedefinieerd begrip leidt tot de vrijwel onmogelijke taak objectieve maatstaven te ontwikkelen. Het vaststellen van aard en omvang van vrijwilligerswerk zal een onmogelijke opgave blijven. In het Zeeuwse onderzoek is vrijwilligheid niet als allesbepalend criterium gehanteerd. Dit is te illustreren aan de hand van het volgende voorbeeld. Tijdens de veldwerkcampagne van het onderzoek werd ik gebeld door iemand die al jaren lang vrijwillig de publieke groenstrook achter zijn tuin onderhield omdat de gemeente het maar steeds niet deed. Hij vond dat hij nooit erkenning voor dit vrijwilligerswerk had gekregen. Ik kon hem alleen maar nageven dat hij belangrijk werk voor de gemeenschap deed, maar moest hem toch teleurstel len. Zijn vrijwillige werkzaamheden voldeden niet aan de gehanteerde definitie van vrijwilligerswerk. Er is namelijk geen organisatie waarvoor hij het werk deed en dat maakt nu juist een essentieel deel uit van de gehanteerde defini tie van vrijwilligerswerk: 'Vrijwilligerswerk is werk dat in enig georganiseerd verband onbetaald en onverplicht verricht wordt ten behoeve van anderen of de samenleving'. 225

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 23