vrijwillige activiteiten geeft. De mensen die zeer veel tijd besteden aan vrijwilli gerswerk hebben vooral een relatief sterk moreel plichtsbesef en vinden de persoonlijke ontplooiing relatief van groot belang. Hiermee lijkt vrijwilligerswerk niet getypeerd te moeten worden als gemotiveerd vanuit hetzij altruïsme hetzij eigenbelang, maar als gemotiveerd vanuit beide overwegingen tegelijkertijd: je doet goed werk en je hebt er ook wat aan. De tevredenheid van vrijwilligers is ook het grootst ten aanzien van de sociale contacten, de sfeer in de organisa tie en de relatie met andere vrijwilligers. Over onkostenvergoedingen en bege leiding wil men nog wel eens ontevreden zijn. Tussen de verschillende regio's in Zeeland konden we geen verschillen in par ticipatie in vrijwilligerswerk en motiveringen onderkennen. Eén verschil is gevonden tussen de vier steden en het platteland van Zeeland en dat is een grotere deelname aan vrijwilligerswerk in kerkelijke/levensbeschouwelijke organisaties op het Zeeuwse platteland. Heel opmerkelijk is dat de sterkst gemotiveerde vrijwilligers afkomstig zijn uit bevolkingscategorieën die relatief het minst participeren in vrijwilligerswerk (vrouwen, ouderen, lager opgeleiden, arbeidsongeschikten/invaliden). Bovendien blijkt dat ouderen en werklozen bij voorbeeld wanneer zij vrijwilligerswerk verrichten er wel veel meer tijd insteken dan andere vrijwilligers. Wanneer we op grond van de achtergrondkenmerken 'de Zeeuwse vrijwilliger' zouden moeten typeren zou dat een gehuwde man van middelbare leeftijd zijn met kinderen, een meer dan gemiddelde opleiding en een betaalde (volledige) baan. Die typering is echter een karikatuur. Het vrijwilligerswerk en de vrijwilli gers die dit werk doen is daarvoor veel te divers. Wel kunnen steekhoudender profielen worden geschetst van vrijwilligers in verschillende sectoren van de samenleving en ook naar de aard van de werkzaamheden. We constateren dan dat de karikatuur nog het best past bij vrijwilligers in de politiek en de vak bonden/bedrijfsorganisaties. In de zorgsector bijvoorbeeld wordt het vrijwilli gerswerk echter vooral verricht door vrouwen van meer dan middelbare leeftijd, zonder een betaalde baan en een lagere opleiding. In die sector vinden we ook meer vrijwilligers met vooral uitvoerende taken. Dat vooral het Zeeuwse vrijwilligerswerk in de zorgsector opmerkelijk omvang rijk is vergeleken met Nederland hangt mogelijk samen met het gegeven dat Zeeland de meest vergrijsde Provincie is en derhalve ook de meeste behoefte heeft aan vrijwillige inzet in deze sector. De organisaties in de zorgsector mel den veelal dat het aantal vrijwilligers groeiende is en dat men relatief weinig problemen heeft met de werving en beschikbaarheid van vrijwilligers. Momenteel blijkt in die sector daarmee in de behoefte aan vrijwilligers goed te worden voorzien. Het zijn vooral vrouwen zonder een betaalde baan van boven de vijftig jaar die zich als vrijwilliger in de uitvoerende sfeer in de zorgsector inzetten. Voor hen is het vrijwilligerswerk naast een morele plicht ook een zin volle vrijetijdsbesteding. Onzeker is echter of dat ook de categorie 'zorgzame' vrijwilligers van de toekomst zal zijn. De jongere generatie vrouwen is immers veel sterker op de arbeidsmarkt gericht en zal mogelijk veel minder geneigd zijn tot dit vrijwilligerswerk. Hier ligt met andere woorden een probleem voor de toe komst. De vrijwilligers die actief zijn in het jeugd- en jongerenwerk zijn relatief vaak jon ger dan 35 jaar en ongehuwd. Voor deze jongere leeftijdscategorie en onge- huwden blijkt vrijwilligerswerk veei minder vaak iets 'dat je gewoon doet'. De huidige vrijwilligers in het jeugd- en jongerenwerk doen het vrijwilligerswerk relatief vaak vanwege de sociale contacten. De Provincie zou derhalve in een voorwaardescheppend beleid nadrukkelijk aandacht kunnen geven aan de sti mulering van deelname van jongeren aan vrijwilligerswerk. De Provincie Zeeland heeft in 1986 als uitgangspunt genomen dat de primaire 227

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1994 | | pagina 25