gemeente' behoorden. Met name in de Hervormde Gemeente woei sinds 1848
een gematigde wind die gestimuleerd werd door de bekende predikant-dichters
J.P. Hasebroek (1849-1851) en J.J. ten Kate (1850-1859). De orthodoxie
maakte plaats voor een liberale geest waardoor de vrijzinnigen als Sifflé
(ouderling) en Kornelis Baart (gekozen tot diaken in 1853) meer ruimte kregen
hun denkbeelden te ventileren. Baart stond aan de basis van de
Nijverheidsvereeniging (een voorloper van de coöperatieve arbeidersvereni
gingen) en koesterde uitgesproken sociale opvattingen. P.J. Meertens ging in
zijn In het voetspoor van Henriette Roland Holst (z.j) al uitvoerig in op de lot
gevallen van de Middelburgse familie Baart. In 1856 werd deze vrijzinnige ont
wikkeling beloond met de komst van F.P.J. Sibmacher Zynen, een vrijzinnige
predikant die zelfs Multatuli las. In deze kring bestond de nodige aandacht voor
het wijsgerig denken en in 1856 werden zowel Sifflé als Baart lid van de zojuist
opgerichte vrijdenkersvereniging De Dageraad.
Sifflé koos daarmee voor een zeer specifieke populair-wijsgerige beweging die
ongekend kritisch stond ten opzichte van de kerken en de theologie. In een
voordracht voor het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen in 1859
poogde hij een traditie te construeren die aanving bij Spinoza en via de kantia-
nen Johan Kinker, Paulus van Hemert en Markus S. Polak evolueerde tot 'het
panentheisme des tegenwoordigen tijd', een stroming waarin Sifflé zich thuis-
voelde. In deze Verhandeling over B. de Spinoza trachtte hij zijn gehoor te
overtuigen van het feit dat het 'ons kleine vaderland' nooit ontbroken heeft aan
scherpzinnige denkers die "als heldere sterren in den nacht van dit voorbij
gaande leven, voor ons, pelgrims op aarde, flonkerden aan den hemel, en een
vriendelijk licht wierpen op het naar boven kronkelende pad". Uiteraard stond
Nederland in de schaduw van de Duitse filosofie maar sinds 1800 was er, vol
gens Sifflé, onmiskenbaar sprake van een verbetering van het filosofisch kli
maat. Om zijn stelling kracht bij te zetten wees hij op denkers als Kinker, Van
Hemert en Polak die allen enthousiast gepoogd hadden hun Verlichtings-filo-
sofie te verbreiden.
Omstreeks 1800 had de kantiaanse beweging zich verankerd in de
Amsterdamse loge La Charite en zij beschouwde de maconnerie als een voor
hoede van de door Kant gepredikte "Aufklarung". In de loges bestond al sinds
de vroege achttiende eeuw een belangstelling voor naturalistische en spino-
zistische denkbeelden. Ook Van Hemert en Kinker pleitten onder de vrijmetse
laars voor de opheffing van het traditionele en dualistische christendom, ageer
den tegen religieuze intolerantie, en poogden de loges open te stellen voor
niet-christenen. A.J. Hanou - de biograaf van Kinker - meende dat de kantia-
nen een 'linkerflank' binnen de vrijmetselarij realiseerden waar rituelen naar het
tweede plan verhuisden en het wijsgerige en maatschappelijke debat centraal
gesteld werd. De idealistische 'orde-ideologie' van de kantianen onderscheid
de drie kerngedachten: de rede is de hoogste godsdienst; de wereld is ons
vaderland (cosmopolitisme); geluk voor allen in een wereldstaat. Kinker dicht
te dan ook optimistisch over het streven van zijn broeders:
't Was wijsbegeerte, te eener dracht
met Vrye-metz-tary geboren:
Van Hemert heeft zij ons gebracht,
om ook haar zusters stem te hooren.
De overkoepelende Grootloge der Nederlanden (het Grootoosten) voelde niet
veel voor deze nieuwlichterij en maande de broeders zich meer met macon-
nieke dan wijsgerige vraagstukken bezig te houden. Men weigerde in te stem
men met de opvatting dat de vrijmetselarij 'een stoottroep voor wereldwijde