overgeladen in de Zeeuwse Jager met het verzoek om dit aan de vloot van admiraal Pater te geven. De daarop vol gende dagen werd in de Caraïbische wateren 'gekruist', jacht gemaakt op vij andelijke schepen, waar zij nog diverse andere Nederlandse schepen tegenkwa men. Op 19 mei opende Gelein eindelijk zijn geheime instructie om zijn verdere, of tweede reisdoel te weten te komen. De instructie was om in de bocht bij Campeche3 en Mexico te zeilen, met het doel om Spaanse buit te behalen, maar Gelein oordeelde anders. Intussen had hij vernomen dat het jacht de Zuid-ster met een prijs alvast huiswaarts was gegaan. "En soo het selve bij ons een onbecent varvater is, war in vel drochten leggen, binamen op de cust van Campese. Dar soo verre van lande vlack is, dat wij met ons schepken dat 12 vooten diep was gande, het lant nauelick int schit souden comen, en het gene dat dar te crigen is sien bereken, die dicht onder 't lant sel- len. Soo dat wij het selve nit souden conen bezeilen sonder bij ons te hebben een iacht, om ons rese te macken. Wij en souden ock sonder een iacht oft grote sloope in de lucht seer qualick enge gaten conen ontdecken. En soo wij ons gedistuerde iacht de Sutsterre nit bij ons en hadden, en soo gesecht is, allene dar wennich konde ontdecken oft crigen, soo hebben wij voor ratsam en voor merder dinst geacht de gaen crussen soo lange bij de Crone4 tot dito iacht wer bij ons soude mogen comen, om soo samen dar nar too te gaen." Zo gezegd, zo gedaan. De volgende dagen werden doorgebracht met krui sen. Men slaagde er in om een kleine bark buit te maken, doch de Spanjaar den wisten aan land te ontkomen met medeneming van hun kostbaarheden. In het lege scheepje bevond zich "nit dan ballast". Op 2 juli ontmoetten zij de vloot van admiraal Pater in de buurt van Cuba. "Dito met risen der sonne soo hebben wij in lij van ons gezien 12 zeilen. Dar bij comde was 't der ammerael Pater, die noch nit veroffert hadde dan een Campese bereke. En soo sij mede niws hadden dat hier enge Spanse gelleioens souden comen om de St. lans vlot in de Havanes te brengen. Bij de vlot sinde howel ick onder harre vlagge nit bese den was, soo hebben sij godt vonden mij tot versterkien van h[un] l[ieden] vloot bij har te houden, tot mesten dinst van de Compangij, war sij mij ackte ut de rusollucij verlent hebben. Dito aen den her ammerael mede offer geven 5 ton- nien graue erten die ick aen de Gennades voor h[un] l[ieden] hadde ingenomen." Gelein ging onder het commando van admiraal Pater varen. De bedoeling was dat zij de Spaanse waardetransporten zouden onderscheppen die vanuit St.Juan de Ulüa, Mexico, richting Cuba werden verscheept om vandaar weer naar Spanje te worden getransporteerd, de zogenaamde St.Jansvloot. Een soort gelijke actie was immers het jaar daar voor succesvol uitgevoerd door Piet Hein. De hele maand juli kruiste de vloot van Pater rond in de Caraïbische wate ren, echter zonder succes. De 26ste juli raakte de vloot in een hevig onweer waarover Gelein schreef: "Den 26 seer veriabei weer. Wij gingen wer crusen als vooren. Ontrent den mid- dach, soo wij donde warren om om ons mersels in te hallen van wegen een tra- vado, geburde een schrickelick dien van wegen een donderslag, dat eens harren te bergen stonde di 't sach. Het geside als voolcht; Het volck in de merse ziende en aen den touwen stonden en halden, sloch den donder in ons schip, met sulc- ken gewelt, dat schen dat hemmel en erde vergien. Het viel erst op onse vanten van 't grote bramsel, dar name het het tuchen wech, de vane onbesadicht. Vort de bramzei stengs, soo gecrabelt oft met klauen dar ut geruckt ware. Vort viel het de grote stenge in morsel, often gelick een rit dat gecruckt is. Hij viel vort door de grote mers, sonder het volck te bessadigen die dar in waren. Het gat dat hij in de merse mick was gehel kien. Voort schurde hij onse grote mast ut, gelick een gothe, tot op den offerlop. En onse bottelier, genamt Abraham Stevensen, bi de mast met ander volck aen gitou stande, viel hem op sien borst dat den dot darner viel. De donder hadde hem het har van sien licha- em soo versont oft hij in 't vier gelegen hadde. Voort warren hem sien soonen van zien vooten geslegen. Anders was hij nit verhert dan op sien borst, gehel blau en int sin har[sen]pit 2 a 3 srapkens." St.Thomé De volgende dagen werd het schip her steld en de bezittingen van de overleden bottelier verkocht. De achtste augustus waren weer nieuwe schepen bij de vloot aangekomen, waar onder de Zuid-ster uit Middelburg en het kruisen werd voortgezet. De maan den augustus en september verliepen zo zonder noemenswaardige gebeurtenis sen. In oktober werd koers gezet in zuid oostelijke richting en eind van de maand arriveerden zij bij Venezuela. Gelein speurde in een sloep de kust af opzoek naar Indianen die hen de weg konden wijzen naar de rivier de Orinoco. Het plan was namelijk om de Spaanse vesti ging aan deze rivier te overvallen. Uiteindelijk vonden ze enkele Indianen die hun de nodige inlichtingen verschaf ten en vervolgens zeilde men de rivier op naar de Spaanse nederzetting St.Thomé. "Als men ontrent 30 miellen opcomt soo valt men erst ut de ellanten in de rechte Ornocko. De rivier is dar op somge plas sen een miel wit, heft aen bede siden seer sooen hooch lant met soone sava- nen om besten in te houden, dar de Spaniars ock op somge plas besten hou den. Het lant is ros van kullur met sten- ge offers seer vermackelick om aen te zien. Van dat men in de vorzede widen rivier valt ut de eilanden, soo ist noch 12 a 14 miellen toot de stat van St[To]me. Dese plasse lecht op een verhevenhet doch nit seer hoch aen de zutzide tegen offer 3 eilanden, die tenden den andren leggen een miel in de lente. De stat lecht diegt op het water, men lecht met de schepen soo dicht dar vor, dat men met een pisstooel dar in can siten. De stat lecht lans het water 1/4 miel in de lente, heft in alles ontrent 130 a 140 husen, dar een kereke die mest ten halven in stediken stont noch een kloster aen het westende van de stat van Santo Vranssiskus onder. Soo vel belande har wonien seer slecht, de murren van de husen van hout en lem, het dack van palmitblaren, van binnen besoten met sedren planck. In dese plasse en hadden sij gen stercte. De husen stonden gelick de dorpen in Nederlant. Tussen het water en de husen warren wennich boomen, war door diverse wegen lipen die op het water ut quamen. Dese plas se was seer plesant van soone hooven Zeeuws Tijdschrift 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1995 | | pagina 15