Lekker K
Of de cabaretiers van tegenwoordig
meer "ego-trippers" zijn geworden?"
Fred "proeft" dat woord wat nadenkend
en zegt:
"Kijk, cabaret is natuurlijk een heerlijk
vak. Het is gewoon lekker. Als mensen je
herkennen op straat, is dat 'lekker',
applaus is 'lekker'. Laat daar geen mis
verstand over bestaan. En als je je geld
kunt verdienen met op het toneel staan,
met leuk doen, met grappen vertellen en
de mensen lachen en klappen is dat een
heerlijk gevoel. Dat is absoluut leuker
dan werken op een bank, neem dat
maar van mij aan. Maar dat maakt de
cabaretier van nu nog geen ego-tripper.
Dat woord vind ik niet op z'n plaats. Ik
behoor toevallig tot de generatie, die
sterke emoties - zoals boosheid -
gebruikte en min of meer per ongeluk
cabaretier is geworden. Veel van de jon
gere cabaretiers proberen hun geld te
verdienen met dat 'leuke' cabaret en
daar is helemaal niks op tegen. Dat
maakt hen nog geen ego-trippers. Het is
toch al heerlijk, als je mee mag doen?
Als je op het toneel mag staan en als je
voor de radio of de televisie mag
komen? Daar mag je toch ook trots op
zijn?
"Of er grenzen zijn voor een cabaretier,
hoever hij kan gaan?"
Fred hoeft er niet lang over na te den
ken. "Zo ver mogelijk", beweert hij stel
lig, "er zijn geen grenzen in, behalve je
eigen smaakvolle grenzen. Mits je
natuurlijk zegt, wat je echt wilt zeggen
en de kern raakt. Want om nou onge
compliceerd je broek van je kont te trek
ken en dan maar een drol te draaien op
het toneel - wat ook gebeurt in dit
wereldje - zie ik niet zo zitten. Er moet
een reden, een noodzaak zijn, waarom
iets gebeurt.
Zo kwamen wij bij Don Quishocking
eens met een liedje over kanker, 'De K',
een persiflage op het taboe rond kanker.
Simpel met de bedoeling om al die
geheimzinnigheid rond 'het' of 'de k',
zoals kanker nog vaak werd genoemd,
open te breken. Er komen twee regels in
dit liedje voor die precies de kern raken:
"De kanker, dat zal iedereen beamen,
is nog steeds een ziekte om je voor te
schamen".
Er is niks om je voor te schamen en kom
er maar gewoon voor uit, als je kanker
hebt. Wij sloten dat refrein af met de zin:
De angst voor de kanker die zit ons tot
hier", en dan wezen we met onze hand
naar onze lippen. Dit lied heeft ongelo
felijk veel stof doen opwaaien. Ik zal
nooit die man in Roosendaal vergeten,
die na afloop van een voorstelling tegen
me zei: ik ga over een paar maanden
dood, maar het lijkt wel of ik wat ben
opgefleurd door jullie. Wat fantastisch
dat jullie het er zo over hadden! Maar er
zijn ook radio-discussies over geweest
met mensen die uitriepen: dat kan toch
helemaal niet! Het is vaak de buurman
van de kanker-patiënt, die zegt dat
zoiets niet kan, in plaats van de patiënt
zelf. De bedoeling was goed en er
gebeurde tenminste wat. Dankzij dat
cabaret, dat op dat moment de rol van
dissident vervulde."
Tussen badhuis en De Schelde
Fred Florusse heeft heel wat water door
de Westerschelde zien stromen, voor hij
definitief als beroeps-cabaretier op het
Fred Florusse - bewegelijk als hij altijd is - tijdens
een interview.
toneel stond. De oorlogsjaren vormden
het decor van zijn vroegste jeugd. Freds
vader werkte als fabrieksarbeider bij De
Schelde en Fred's opa was beheerder
van het plaatselijke badhuis, waar elke
vrijdag de zaakjes onder en boven de
gordel grondig geschrobd konden wor
den. "Daar moest je op je beurt wach
ten", herinnert Fred zich, "en iedereen
kreeg een kaartje. Mijn tante Nel was er
cassière. In de oorlog kwamen de
Duitsers daar met pelotons tegelijk om
zich ook te wassen. Dan kwam zo'n
Feldwebel dat badhuis binnen en wilde
dus eerst. Waarop mijn opa luid uitriep:
"Nein... warten". Dat waren zo'n beetje
de twee enige woorden Duits, die hij
kende, maar hij deed dat met zo'n over
tuiging, dat er inderdaad netjes op de
beurt werd gewacht. Ze hadden niet
meer het lef om voor alle anderen te wil
len gaan. Ik weet zoveel leuke anekdo
tes over die grootvader van me, dat ik al
heel lang rondloop om daar eens een
boek over te schrijven met als voorlopi
ge titel "Het Badhuis".
Vlissingsch Schouwspel
Fred Florusse is tot z'n 28ste in
Vlissingen gebleven en had al vroeg
belangstelling voor toneel. "Vader
bespeelde geen enkel instrument", her
innert Fred zich, "maar moeder had een
prachtige stem, waarmee ze luidkeels
socialistische strijdliederen zong in de
keuken. M'n moeder was "zuunig", dat
kon in die tijd niet anders. Vader bracht
het geld binnen en moeder hield de
boekhouding bij. Dat deed ze verbazing
wekkend goed. Wanneer ik thuis kwam,
zag ze toch nog kans om me honderd
gulden in de handen te duwen. Niet gie
rig, maar wel "zuunig". Zo ben ik ook.
Ik kom uit een nest, waar ieder dubbel
tje moest worden omgedraaid, dus er
was nauwelijks ruimte voor luxe. Toch
zag ik kans op mondharmonica, blokfluit
en gitaar te leren spelen en heb dat ver
der zelf ontwikkeld. Toen ik 14 was,
kwam ik bij het 'Vlissingsch Schouwspel'
terecht, omdat ik zo leuk zong en gitaar
kon spelen. Toneeladviseur toen was Jan
Lemaire ('jonge' Jan in tegenstelling tot
'oude' Jan, die maar liefst 101 werd) en
die zag wel wat in me, maar hij overleed
Zeeuws Tijdschrift 17