Voor de duivel niet bang
Domburg
Mondriaan, dandy en priester, dominee of muziekdirigent
Francisca van Vloten
Een zeker sociaal onvermogen en een
zekere sociale onwil hebben er waar
schijnlijk mede toe geleid dat Piet
Mondriaan zijn emotionele ervaringen
steeds meer is gaan sublimeren in een
levenshouding die in de eerste plaats zijn
kunstopvattingen uitstraalde. Tot de die
pere persoonlijke achtergronden daar
van heeft hij zelden iemand laten door
dringen. Dat lijkt ook niet nodig om zijn
werk te kunnen waarderen of begrijpen.
Moet men daarvoor wel de ideeën ach
ter zijn werk en zijn ontwikkelingsgang
als kunstenaar kennen of volstaat het
voor één enkele Mondriaan te staan en
zich te laten ontroeren? Een verrassende
brief aan de Domburgse schilderes Mies
Elout-Drabbe (1911) en een bespreking
van Mondriaans werk door kunstcritica
Auguste de Meester-Obreen (1915)
geven inzicht in hoe de schilder daar zelf
in een relatief vroege maar heel belang
rijke periode van zijn ontwikkeling over
moet hebben gedacht.
Aan het einde van het koude en natte
zomerseizoen van 1908 kwam Piet
Mondriaan voor het eerst naar de
Zeeuwse badplaats Domburg.' Hij
logeerde er in het Strandhotel, een hoog
op de duinen achter het Badhotel neer
gezet gebouw waarvandaan men een
magnifiek uitzicht over de duinen en de
zee had. Jan Toorops luminisme, naar
voren gekomen op de St
Lucastentoonstelling van 1908, had hem
onder meer naar Domburg gelokt. Hij
verwerkte de spelingen van het Zeeuwse
licht op een heel eigen wijze. De harde
kleuren en fauvistische toetsen die zijn
werk, mede onder invloed van Jan
Sluijters, enige tijd hadden gekenmerkt
en die in Bos bij Oele (1907) en Molen
bij zonlicht (1908) op de driemansten
toonstelling Spoor-Mondriaan-Sluijters
in het Amsterdamse Stedelijk Museum
(januari 1909) voor zo'n sensatie had
den gezorgd, werden op Walcheren
zachter maar lieten zijn schilderijen nog
steeds baden in het licht, of het nu zon-
of maanlicht was.
Het karakter van zijn werk was al enige
tijd aan het vergeestelijken, een langza
me zoektocht naar de 'zuivere' in plaats
van de 'natuurlijke' kleur aan het wor
den, omdat 'het schone' zonder de
natuurgetrouwe voorstelling - volgens
Mondriaan soms zelfs veel beter - kon
worden weergegeven. Het was nog
maar het begin van de lange weg van
Haagse School naar Nieuwe Beelding.
In 1909 was Mondriaan lid geworden
van de Theosofische Vereeniging. De
tegenstelling mannelijk/vrouwelijk en
geest/materie zoals de theosofie die ziet,
moest in de bewustzijnsontwikkeling
van de mens zó in een onderlinge
samenhang worden geplaatst dat even
wicht het gevolg was. Bij Mondriaan
leidde dat tot een verscherping van de
tegenstelling verticaal/horizontaal. Het
vlakke land van Walcheren met hier en
daar een verticaal object heeft er een rol
van betekenis bij gespeeld.
Mies Elout-Drabbe, Portret Piet Mondriaan, 1915, houtskool en zwart krijt op papier, coll. Haags
Gemeentemuseum.
Zeeuws Tijdschrift 25