Pas in 1919, toen de grenzen na beëin diging van de oorlog weer waren open gesteld en het leven enigszins was genormaliseerd, keerde Mondriaan naar Parijs terug. Daar verscheen een jaar later bij Léonce Rosenberg Le Néoptasticisme, een samenvatting van Mondriaans ideeën over de Nieuwe Beelding in de schilderkunst. In 1925 publiceerde de Bauhaus-groep Die rieue Gestaltung, een vertaling van Le Néoptasticisme. De Domburgse schilderijententoonstel lingen hebben tussen 1911 en 1921 (met uitzondering van 1918, toen er militairen in het bij het Badpaviljoen opgetrokken tentoonstellingsgebouwtje gelegerd waren) plaats gehad. Aan de negen van een catalogus voor ziene tentoonstellingen hebben in het geheel zo'n 70 kunstenaars, al dan niet van naam, meegedaan. In 1921 werden er nog twee beperkte exposities gehou den, voornamelijk van grafisch werk, die in zekere zin 'een breuk met de traditie' lieten zien. Voor Domburg waren het de naweeën van een tijdperk.2 Jan Toorop was de centrale figuur in het gezelschap kunstenaars; samen met Mies Elout en gesteund door collega's als Jan Heyse, Ferdinand Hart Nibbrig en Jacoba van Heemskerck, organiseerde hij de tentoonstellingen. De veelzijdig geïnteresseerde Toorop zorgde ervoor dat vertegenwoordigers van verschillen de stromingen in de schilderkunst voor de exposities werden uitgenodigd. Kwaliteit was niet de verbindende factor, veeleer lag die in onderlinge vriend schappen, liefde voor het Walcherse land en plezier in het werk. Dat vele richtingen er harmonieus samengingen, is misschien wel het meest bijzondere van de Domburgse tentoonstellingen geweest. De kunstenaars bleven komen, ook nadat het tentoonstellingsgebouw tje door stormen in een puinhoop was veranderd en er daarmee een werkelijk einde aan de exposities kwam. Niet alleen schilders overigens; ook dichters, schrijvers en vertegenwoordigers uit de muziek- en toneelwereld kon men regel matig in de kring rond Toorop aantref fen. Piet Mondriaan speelde nauwelijks een rol in het plaatselijke kunstenaarsleven, maar hij maakte wel een heel belangrij ke ontwikkeling in zijn werk in Domburg door. Hij heeft twee keer aan de Domburgse tentoonstellingen meegedaan. In 1911 kwam hij met drie werken (Zeeuwsche kerktoren, Zeeuwsch huisje, Bloemen); in 1912 met zeven (Voorjaar, Duinen bij Domburg, Bloemen, Kerk, Duinen, Teekening, Bloemen). Een recensent vergeleek, zoals wel vaker gebeurde, Mondriaans werk met dat van Van Gogh.3 Het is tekenend dat Mondriaan voor de tentoonstelling van 1912 niet-recent werk naar Domburg zond. De Domburgse tentoonstelling van 1911 was nog vernieuwend geweest in het luminisme en had hoop gegeven op een verdere ontwikkeling ervan in Domburg; de eerste tentoonstelling van de Moderne Kunstkring in het najaar van dat jaar had laten zien dat het luminisme als nieuwe richting was uitgewerkt en dat de nieuwste richting haar basis zeker niet in Domburg had. Het neo-impres- sionisme had de grondslag voor Mondriaans cubisme gelegd, het cubis- me bracht hem nu tot een volgend Piet Mondriaan, Duin V, 7909/7970, olieverf op doek, coll. Haags gemeentemuseum. Zeeuws Tijdschrift 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1995 | | pagina 29