Auguste de Meester-Obreen Piet Mondriaan, Stervende Chrysant, 1908, olieverf op doek, coll. Haags Gemeentemuseum. veel te willen zijn en te zijn wat men is en tegelijk een wil om te groeien te heb ben, en daar moeite voor te doen. 't Is een tweeheid die toch niet anders kan Ik ben nog niet zoover om te kunnen mediteeren - Ik tracht wel er toe te komen - Veel er van is in me, maar ik ben nog niet ver genoeg Soms denk ik ook wel eens: misschien ben ik toch ver der, dan ik denk, omdat ik aldoor tot 't geestelijke gedrongen wordt, ook buiten me zelf. Ik leef hier wêer als een kluize naar en wil 't toch maar half!" Kennelijk was voor Mondriaan ook in zijn eigen groeifase, in zijn wording als mens, evenwicht de stuwende kracht. Niet zozeer anti-these versus these om verder te komen, als wel om tot een syn these van samenstellende (tegen)delen (een woord dat Mondriaan zelf pas later zou gaan gebruiken) te komen die tot verdere evolutie zou leiden. Dat daartoe vaak these en anti-these - in leven en geleidelijk ook in werk - overwonnen moesten worden, lijkt onvermijdelijk. Mies Elout heeft in 1915, in hetzelfde jaar waarin Auguste Obreen een artikel aan hem wijdde in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, een portret van Mondriaan getekend waarin de eer der genoemde kunsthistoricus Hammacher 'iets van een dandy en van een priester' zag. Mondriaan, het was duidelijk, was een gedrevene. Zijn ver blijf in Nederland (1914-1919) onthield hem de Parijse stimulansen, maar gaf hem onder meer de kans zijn ideeën voor zichzelf beter te formuleren en naar buiten te brengen. Van de twee brieven die Mondriaan Auguste Obreen naar aanleiding van enkele vragen met het oog op haar publicatie stuurde, is de eerste waar schijnlijk verloren gegaan. In haar bespreking van Mondriaans bijdrage aan de expositie van de Rotterdamsche Kunstkring (1915), opgenomen in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, deel 50, haalt de recensente er fragmen ten uit aan. In Rotterdam was Mondriaan vertegenwoordigd met oudere werken uit de jaren 1908-1912 en een veertiental composities uit de jaren 1913-1914. "U verwondert zich er over dat ik die teere pracht wil ontleden en omzetten in vertikale en horizontale lijnen", aldus Mondriaan, refererend aan de schoon heid van bloemen. "Ik geef u groot gelijk dat u zich verwondert: maar het is mijne bedoeling niet die teere pracht te beelden. Wat ons in de bloem als schoonheid aandoet en niet veroorzaakt wordt door het allerdiepste van haar wezen, van haar vorm en kleur, is schoon, maar niet de diepste schoon heid. Ook ik vind de bloem in hare uiter lijke verschijning schoon: doch er schuilt 30 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1995 | | pagina 32