wftjuyju
op de natuur betrokken is en waar de
dagelijkse aktiviteiten van het verblijf op
aarde niet voor te veel afleiding zorgen,
zeg maar, het platteland. Vanuit deze
optiek is Zeeland dus een interessante
plek. De volgende vraag is natuurlijk hoe
dit in de architektuur tot uitdrukking kan
komen? Om hierover iets te zeggen, is
het van belang eerst een stuk historie te
bekijken, om duidelijk te krijgen over
welk soort gebied gesproken wordt.
Een illustere School voor Zeeland; plattegrond 1ste verdieping en doorsnede. Ontwerp: Johan de Koning,
1992.
worden door de door ons zelf ingezette
krachten; het is ons onmogelijk gewor
den daar ordening in aan te brengen.
We wonen niet meer; we dolen. In die
zin is het dekonstruktivisme een trend
breuk, een zoektocht naar het nieuwe.
Belangrijkste vertegenwoordigers van
het dekonstruktivisme zijn de architek-
ten Peter Eisenman, Bernard Tschumi en
Daniel Libeskind en de filosoof Jacques
Derrida.
De laatste jaren mocht deze stroming
zich verheugen in een mateloze popula
riteit, maar die is op dit moment reeds
aan het afnemen. De rol die media en
techniek in de architektuur [zouden kun
nen] spelen, begint het dekonstruktivis-
tische debat enigszins naar de achter
grond te drijven.
Dichterlijk wonen
Welke inbreng zou Zeeland nu kunnen
hebben in de diskussie tussen de verte
genwoordigers van deze stromingen
Op het eerste gezicht lijkt het alsof de
provincialistische traditie in Zeeland
slechts iets bij te dragen zou hebben aan
de eerste van de drie, het kritisch regio
nalisme. Toch is dit maar schijn. Zeeland
is namelijk in de gelegenheid om vanuit
de hernieuwde belangstelling, vooral
binnen het post-modernisme en het
dekonstruktivisme, naar het werk van de
filosoof Martin Heidegger, een eigen
positie in te nemen, min of meer tussen
de grote richtingen in. Alle drie proberen
ze Heideggers woorden over o.m. net
'zijn' en het 'ontwerp', zo uit te leggen
dat ze bruikbaar worden binnen hun
eigen stroming. Hoewel hierdoor
Heideggers eigen bedoelingen wellicht
wat naar het tweede plan verschuiven,
bevordert deze exegetische onderne
ming natuurlijk de 'bruikbaarheid' van
het werk en bovendien verlost het hem,
terecht, van zijn slechte imago.
Het denken van Heidegger over wonen
gaat uit van een niet-stedelijke situatie.
Dat wil echter niet zeggen dat hij alle
stedelijke aspekten verwerpt. De kwestie
is echter, hoe de, wat doorgaans stede
lijke aspekten worden genoemd, zich
manifesteren in het wonen dat van oor
sprong niet-stedelijk is. In een essay over
de dichter F. Hölderlin werkt Heidegger
diens versregel: "..dichterlijk woont de
mens.." verder uit.4
Heidegger komt tot de konstatering dat
dichten is meten. Dat wil zeggen de
maat nemen van 'het tussen', d.i. de
ruimte tussen hemel en aarde. De maat
is niet een getal, maar de Godheid. Het
beeld dat wij van God hebben is de
hemel. "De mens woont niet, voor zover
hij er zich toe beperkt zijn verblijf op
aarde onder de hemel alleen maar in te
richten door als boer het gewas te telen
en tevens gebouwen op te richten. Tot
dit bouwen is de mens slechts in staat als
hij reeds bouwt in de zin van het dich
terlijk nemen van de maat."5
Dit [op]nemen van de maat nu, gaat
volgens Heidegger eigenlijk alleen op
plaatsen waar men in kontakt staat met
de 'vier hoeken der aarde'. Hij bedoelt
daar een gebied mee waar men direkt
Ontwikkeling
Nooit kende dit moerassige gebied een
stedelijke architektuur. Het landschap
had steeds een grotere invloed dan de
stad. Vliedbergen waren in Zeeland het
begin van alle urbanisatie. In de huidige
woonplaatsen is dat nog duidelijk her
kenbaar. Wie de geschiedenis van het
Zeeuwse landschap bekijkt zal eveneens
onherroepelijk op deze opvallende ver
hogingen stuiten. Vliedbergen. Ze zijn
ontstaan rond onze jaartelling. Al zijn ze
op dat moment nog niet veel hoger dan
een meter of twee, toch zijn ze de enige
manier om te overleven in de onvoor
spelbare natuur van de rivierendelta.
Men richt er nederzettingen op, be
staande uit houten schuren, ongeveer
9x17 meter in oppervlak. Naast men
sen wonen hierin grote kudden schapen;
het enige beest dat op de slikken en
schorren te houden viel.
Via de 'burgen' die rond het jaar 800 na
Chr. gebouwd werden en de ophoging
tot versterkte heuvels (in een enkel geval
zelfs tot kasteel) van vliedbergen onder
invloed van de Gregoriaanse kerkher
vorming rond 1100, groeien de land
schappelijke storingen uit tot een net
werk van dorpen en steden.
Bedijkingen, tot stand gebracht door
zojuist gearriveerde kloosterlingen, zor
gen voor een meer permanent bewoon
baar terrein.
Een groot deel van de bewoners van dit
gebied is slechts tijdelijk op en in het
land aanwezig. Vroeger was dat vaak
noodgewongen, tegenwoordig meestal
uit vrije keus. Een bonte stoet van
vreemdelingen en bijwoners trekt aan
het oog van de historie voorbij.
Verdwaalde romeinen, rovende noor
mannen, stichtelijke monniken, gevluch
te kooplui, nietsontziende kapers, aan-
Zeeuws Tijdschrift 27