Zijaanzicht RIVO. Ontwerp: Johan de Koning, 1991. Foto: Eduard de Kam, 1992.
gespoelde kunstenaars, heersende bis
schoppen, arrogante regenten en
dubieuze theologen, we komen ze
allemaal tegen en ze laten stuk voor
stuk hun sporen na in de bodem: op
deze plek.
Het waren de Vlaamse kloosterlingen
die voor het eerst gingen bouwen vol
gens een heldere interpretatie van de
situatie. De monniken die hier arriveer
den vanuit Antwerpen, waren onder de
invloed gekomen van de orde uit
Citeaux, de Cisterciënzers en hun grote
voorman Bernard van Clairvaux. De her
vormingen die hij doorvoerde binnen
zijn orde komen er in het kort op neer
dat prioriteit wordt gegeven aan de
arbeid (op het land of meer in het alge
meen in de maatschappij) boven het
gebed. Dit in tegenstelling tot bijvoor
beeld de beroemde orde in Cluny. Daar
verwierf men grote rijkdom als pleitbe
zorger in de hemel voor de zondige
wereld. De Cisterciënzers stelden dat
Gods werk, de schepping, voltooid dien
de te worden door te werken in Zijn
tuin. Dat betekent dat er maar weinig
monniken nodig zijn om de Cisterciënzer
abdijen te bemannen. Wel waren men
sen nodig voor het veldwerk. Zo ont
stond een snel groeiende orde, die zich
binnen korte tijd over een groot gebied
kon verspreiden. In elke nieuwe vesti
gingsplaats wierf men boeren en solda
ten (ongeletterden dus), om als leke-
broeders de abdij te bewonen en Gods
werk te voltooien. Ora et Labora. Studie
van het latijn, van de Bijbelteksten, de
liturgieën enz. was ondergeschikt aan de
arbeid. Dit had grote gevolgen voor de
opbouw van een Cisterciënzer abdij.
Bernard van Clairvaux beschreef in een
aantal werken vrij precies hoe een
gebouwen(komplex) van zijn orde eruit
moest zien.6 Zo'n gebouw kwam altijd
terecht op een min of meer open plek in
het bos, of, bij gebrek aan bos, tenmin
ste in de wildernis; ver van bewoonde
gebieden. De groei van het werk in die
wildernis bepaalde wanneer en op welke
wijze het komplex groeide.
Sporenveld
De bodem is een sporenveld.7 Zodra je
gaat graven, om een gebouw te funde
ren - ook in overdrachtelijke zin - haal je
een of meer van die sporen naar boven.
Ongeveer zoals bij een tapijt. De draden
vormen samen een fraai patroon aan de
bovenkant; de achterkant echter is een
wir-war van allerlei losse en halflosse
stukken draad. Daar valt met de beste
wil van de wereld geen patroon in te
ontdekken. Uit de chaos haalt de archi-
tekt een aantal draden op, die vervol
gens aan de oppervlakte een geordend
patroon gaan vormen. Op verborgen
wijze was die orde echter al aanwezig in
de chaos van gekleurde draden aan de
achterkant. Het sporenveld is dus de
bron waaruit geput wordt. Elke 'plek'
bestaat uit zo'n band van sporen. De
interpretatie van de 'plek' door de archi-
tekt, bepaalt welke sporen boven
komen. Daartoe is kennis van de plaats,
de genius loei, erg belangrijk. In mijn
opinie is de genius loei veeleer de kennis
van een 'plek', terwijl in de theorie van
Norberg-Schulz de locus8 een genius
(dogmatische notities, hetzij historisch,
geologisch, politieke of welke andere
dan ook) bezit die vaststaat. Die waar
heid is. Een architekt kan dan beslissen
of hij die waarheid gebruikt of negeert.
Het zal duidelijk zijn dat Norberg-Schulz
vindt dat er te weinig gebruik wordt
gemaakt van die bij een plek behorende
gegevens en dat dit precies een van de
voornaamste redenen is waarom het
fout ging (gaat) met de moderne bouw
kunst. Hij ziet toekomstige vernieuwing
in de mogelijkheid dat architekten zich
gaan bezighouden met die in de bodem
vastliggende waarheid.
Wanneer de plek beschouwd wordt als
sporenveld (van min of meer los van
elkaar liggende data), en niet als vastlig
gende waarheid, ontstaat - door kennis
- de mogelijkheid tot interpretatie. Op
die manier kan elke generatie zijn eigen
'plek' kreëren. Deze manier van denken
opent volgens mij veel meer wegen tot
vernieuwing, dan die van Norberg-
Schulz.
De plek wordt op die manier leesbaar als
een tekst. Een tekst die een verhaal ver
telt. Wanneer de plek kan worden opge
vat als een vertelling is ook de weg vrij
voor de benadering die we kennen uit
de prachtige schetsen van John Hejduk.
In zijn werk staat de vertelling als mythe
centraal. Het mythische karakter van
een situatie kan, zoals Hejduk aantoont,
een even belangrijke bron vormen, die in
elk geval leidt tot kreatieve en onver
wachte oplossingen.
28 Zeeuws Tijdschrift