kelijke symboliek en liturgie tot uitdruk
king moesten worden gebracht in een
gebouw.13 Hij konsentreerde zich voor
namelijk op het materiaal. Dat nu doet
Kahn op vrijwel zelfde manier.
Misschien is het goed om nu nog een
tweede voorbeeld te geven. Namelijk
van een daadwerkelijk gebouwd objekt.
Het betreft dan een laboratorium voor
het Rijks Instituut voor Visserij
Onderzoek in Yerseke, door mij ontwor
pen in 1991, gerealiseerd in 1992. Het
gebouw ligt aan de Korringaweg; een
strook industrieterrein als kade langs de
Oosterschelde, waar voor het merendeel
loodsen van oester- en mosselvissers
opgesteld staan. Dat is het eerste spoor:
de relatie van Yerseke met het water.
Enerzijds een steeds technischer wor
dende bescherming tegen het water; in
dat licht moet ook het onderzoek gezien
worden. Anderzijds taktiele relatie: sche
pen op het water, visnetten, de kade
rand, eb en vloed, de bakken met mos
sels. Die tweedeling moest ook in het
gebouw tot uitdrukking komen.
Tweede spoor is de maat van het water.
De lange lijnen in het vlakke landschap
van de polders rondom het dorp mogen
dan kenmerkend zijn voor Zeeland, de
enorme vlakte van water langs de ande
re grens van het dorp, het uitzicht tot de
einder en de scherpe, haast geometri
sche begrenzing daarvan, is vele malen
indrukwekkender. Dat wordt nog eens
versterkt door het lage licht, de weer
kaatsing van de zon op de waterspiegel
en dreigende luchten die al van verre
aan kunnen komen zweven.
Het derde spoor ziet iets dieper. De
krachten van de hem omringende
natuur maken de mens nederig. Niet
voor niets is in deze dorpen het geloof
'zwaarder' dan elders. Bijna natuurlijk is
hier sprake van medidatie; een erg per
soonlijke, naar binnen gerichte geloofs
beleving. Louis Kahn karakteriseerde
architektuur al als de plek waar de men
selijke geest scherp wordt.14 Die plaats
van konsentratie, vooral daar waar veel
denkwerk plaatsvindt; ook dat moest
een duidelijk kenmerk van het gebouw
worden.
Alle drie de sporen zijn eigenlijk samen
te vatten in twee 'principes'. Het eerste
betreft de scheiding tussen water-werk
en denk-werk in het gebouw. Dit vroeg
om eenvoudige en duidelijke vormen;
kisten, zoals ze aan een kade wel vaker
voorkomen, van verschillende materia
len. Het water-werk deel kreeg veel uit
zicht op het water. Het denk-werk deel
kreeg juist een naar binnengekeerd
karakter, maar wel met veel dagverlich
ting.
Het tweede 'principe' is de materiaal
keus. Het waterwerk moest het utilitaire
verbeelden, maar ook de kenmerken
van het landschap, het water en de zon.
Hiervoor werd een geprofileerde alumi
nium plaat gekozen. Dit materiaal is
glad, spiegelt de zon, verdonkert bij een
wolkenlucht tot bijna egaal zwart, maakt
door de horizontale profilering het zon
licht meetbaar, neemt de belijning van
de omgeving over en geeft een onmid
dellijke associatie met kontainers.
Het denk-werk deel werd gemetseld in
twee kleuren baksteen; zwart en bijna
wit. Zo paste het wat uiterlijk betreft bij
het aluminium. Maar het ziet er veel
zwaarder en permanenter uit. Het moet
ook de konsentratie beschermen. Eén
gevel werd gemaakt van glazen bouw
stenen om veel licht door te laten, maar
diffuus, zonder ruim uitzicht.
Zodoende is het materiaal dus niet lan
ger de buitenkant van het gebouw, het
uiterlijk, maar evenzeer de binnenkant;
de representatie van het gebouw zelf.
Net zoals een gedicht uit de woorden
bestaat, zo is het materiaal de architek
tuur geworden. Zo kan de maat geno
men worden van het 'tussen'.
Op deze basis zou de inzet van Zeeland
in het huidige discours kunnen worden
gegrondvest. Niet provinciaal, niet
regionaal, maar fundamenteel, poëtisch
en landschappelijk.
Noten
1. De term is ontleend aan een onderzoek door
Micropolis onder de titel Stadsgewest Middelburg-
Vlissingen, samenwerking in ruimtelijk perspektief,
Middelburg 1989.
2. Ik houd me aan de indeling die Eric Bolle geeft in
zijn artikel Tussen heimwee en ontheemding', in
Zeezucht 4 (1991), p. 23-28, p. 24.
3. Gianni Vattimo, The transparent society, Polity
Press, Cambridge en Oxford 1992.
4. Martin Heidegger, Over denken, bouwen,
wonen, vier essays, vertaling H.M. Berghs, SUN
Nijmegen, 1991. Vierde essay 'Dichterlijk woont de
mens', p. 91 -110.
5. Ibid, p. 108.
6. George Duby, Bernard van Clairvaux en de
Cisterciënzer bouwkunst, Amsterdam 1989, p. 93-
129.
7. De term komt van J. Derrida zie: Jacques Derrida,
De la grammatologie, Parijs 1967.
8. Christian Norberg-Schulz, Genius Loci, towards a
phenomenology of architecture, Londen 1980.
9. Zeeuwse universiteit.
10. Martin Heidegger, Beitrage zur Philosophie,
1989, p. 304 en 382.
11Ibid, p. 264.
12. R.S. Wurman, What will be has always been,
the words of Louis I. Kahn, New York 1986, p. 55
en 73-75.
13. J.J. de Koning, 'Vernuft of intellekt', in: nr. 26,
mei 1991 Bulletin/Oude Zeeuwse kerken.
14. Louis I. Kahn, 'Silence and Light', in: What will
be has always been, the words of Louis I. Kahn,
New York 1986, p. 54-63. R.S. Wurman, p. 54-63.
Zeeuws Tijdschrift 31