Planologische ontwikkelingen Jan Bruijns Ter gelegenheid van het 50-jarige bestaan van Uitgeverij C.A. van Oor schot verscheen De Vlissingse verhalen van R.J. Peskens, Twee vorstinnen en een vorst, Mijn tante Coleta en andere verhalen (Van Ooschot, Amsterdam, 90-282-0865-8, 25,-). R.J. Peskens is het pseudoniem van de in 1987 overle den naamgever van de uitgeverij, Geert van Oorschot. Twee vorstinnen en een vorst verscheen in 1974, Mijn tante Coleta in 1976. De verhalen 'Wat een kind begrijpen kan' en 'Een causerie' komen uit De man met de urn (1981) en 'Het geldkistje' en 'Ik zou graag eens met u willen spreken' werden gepubli ceerd in Tirade. Het betreft een prach tig gebonden boek, dat slechts 25,- kost. In het eerste deel van Twee vorstinnen en een vorst, 'In volle bloei', staat de jeugd van het kind centraal: de armoe de van een Vlissings gezin dat in de Slijkstraat woonde, de dominerende moeder en de meer gematigde vader. De anarchistische moeder trekt ten strij de tegen het onrecht: de huisbaas die de bewoners van zijn krotten uitmelkt, de kolenboer die openlijk de schulden van het gezin noteert, de gymleraar die haar zoon vanwege zijn geringe komaf kleineert. Ze windt er geen doekjes om: de huisbaas wordt van de trap gegooid en later zijn schuur in brand gestoken, de bomen in de tuin van de kolenboer worden omgezaagd, de gymleraar wordt door haar afgerost. Ze is trots en zonder wroeging: de verslagen komen in de krant en die hangt ze boven de schoorsteen op en een gevangenisstraf wil ze niet afkopen, maar uitzitten. Ze helpt ook anarchistische dienstweige raars. Als het gezin door een gegoede familie wordt bedeeld, is ze niet dank baar, maar woedend. Het brengt haar ook in conflict met haar man, die een rustig karakter heeft en meer hangt naar de SDAP. De ik-persoon, het jongetje, staat tus sen beide ouders en is onzeker. Juist daarom betrekt zijn moeder hem bij zijn daden, om hem te harden tegen de boze buitenwereld. Zo neemt ze hem mee tijdens de nachtelijke expeditie tegen de kolenboer, om in zijn tuin bomen om te zagen: 'Ze keek op noch om. Ze liep vlug en vastberaden. O, hoe graag had ik gewild dat ze de zaag van me had overgenomen en mij bij de hand gepakt. Ik was bang, wist niet waar mijn moeder heen ging, wat ze van plan was. Toch had ik tegelijkertijd een gevoel van veiligheid en van trots, dat moeder iets groots, iets gevaarlijks ging ondernemen.' De jongen heeft daarna een nachtmer rie. Als de huisbaas van de trap is gegooid en dood lijkt te zijn, zegt zijn moeder: 'Er is niks om te huilen, hou je mond dicht.' In het tweede deel van het boek, 'Het verval', zijn de ouders van de hoofdper soon aan het aftakelen. De zoon - intussen een man - neemt afscheid. Het speelt zich feitelijk af na de gebeurtenis sen in Mijn tante Coleta, over de prille liefdesvoelens van de jongen voor zijn aantrekkelijke, niet veel oudere tante. De in 1981 uitgebrachte film Twee vor stinnen en een vorst is op beide boeken gebaseerd. De relatie tussen en met zijn ouders staat in het hele werk centraal. De bin ding met zijn moeder was veel sterker, dan die met zijn vader. In 'Wat een kind begrijpen kan' schrijft Van Oorschot: 'Mijn moeder is oud en staat al met één been in het graf. Mijn vader staat nog met beide benen in het leven. Hij lijkt onsterfelijk. Hij is nog precies dezelfde opgewekte man als toen ik een kind was. Hij heeft nooit kunnen verande ren. Daarom zal ik hem misschien toch minder missen als hij sterft dan mijn moeder.' De jubileumuitgave is prachtig uitgege ven, maar had overigens best mogen volstaan met Twee vorstinnen en een vorst en Mijn tante Coleta. De twee 'verspreide verhalen' en twee verhalen uit 'ongebundeld werk' zijn zeer mager. Ze vertellen over de afschuw voor Vlis- singen - 'Ik had mij voorgenomen er nooit meer een voet te zetten. Want ik haatte mijn stad om alle vernederingen, pesterijen en verschrikkingen die er in mijn jeugd hebben plaatsgevonden' - en wat er voor vervelends kan gebeu ren, als je daar dan toch een lezing gaat houden en alweer over het naderend einde van de ouders. Ze voegen aan het geheel feitelijk niets toe. Welke planologische consequenties hebben de komende gemeentelijke her indelingen? Wat zal de invloed zijn van de aanleg van de WOV op de ontwik keling van Middelburg-Vlissingen, Goes en Terneuzen en de rest van Zeeuws- Vlaanderen en gaat de oeververbinding ook onderlinge verhoudingen beïnvloe den? Een boekje dat vorig jaar ver scheen, geeft informatie over en inzicht in de planologische ontwikkelingen in de laatste decennia: Ontwikkelingen kernenpatroon Zeeland 1971-1993, een studie naar de ontwikkeling van het Zeeuwse bewoningspatroon en het gevoerde spreldlngsbeleld (Amster damse Sociaal-geografische Studies nr. 50, Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam, 1994, ISBN 90-6993-094-3, 22,50) van Frans Thissen. De Universiteit van Amsterdam verkoopt het overigens niet via de boekhandel, alleen rechtstreeks. In deze studie wordt ervan uitgegaan dat nederzettingen vier functies heb ben: verzorging, produktie, wonen en recreatie. Tot de Tweede Wereldoorlog was Zeeland een in hoofdzaak agrari sche samenleving, waarbij dorpsneder zettingen met een kerk het laagste niveau in het nederzettingensysteem vormde. Gehuchten zonder een kerk gelden in ruimtelijk beleid overigens niet als een zelfstandige nederzetting. Steden vormden centrale plaatsen en van de steden had Middelburg de hoogste status als provinciaal bestuurlijk centrum. Alleen de ontwikkeling van havensteden doorbrak dit patroon enigszins. Het werd duidelijk, dat het verdwijnen van voorzieningen in kleine dorpen niet door woningbouw kon worden gestopt. Sinds 1970 streven meerkernige gemeenten naar concentratie door de ontwikkeling van hoofdkern. De pro- Zeeuws Tijdschrift 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1995 | | pagina 31