afgebeeld, spelen daarbij - naast in later
jaren dieren - een belangrijke rol.
Ik beperk mij hier tot de Madonna met
kind-verbeelding om te laten zien hoe
veelzijdig Heyse binnen dat thema kon
zijn en hoezeer het bij hem een eigen
karakter kreeg, los van de religieuze
betekenis en symboliek.
Van ongeveer 1907 tot 1910 komt naast
andere modellen de jonge Arnemuidse
regelmatig voor in schilderingen van
Heyse. Vanaf 1910 treedt Mies Visser,
Heyse's latere echtgenote, als geliefd
model naar voren.
Met een Heyse-neefje tegen zich aange
vlijd, is zij weergegeven op Avondzon
(1913). Uit deze olieverf spreekt lome
rust, na een zomerdag neergedaald op
het stadje Veere. De warmte zindert nog
in de lucht; beide figuren op de voorgrond
lijken er zachtjes in mee te deinen, hun
eigen gedachten koesterend. Een welda
dige, volstrekte harmonie spreekt uit het
schilderij, ook al sprak Plasschaert in de
Groene Amsterdammer van 24 augustus
1913 van "een niet zuivere modelleering
van het schouderdeel, sleutelbeen etc.
van het meisje" en een teveel aan boten
in de stroom (het laatste werd door Heyse
bijgewerkt). Voor deze Madonna is het
kind een 'natuurlijk' gegeven, haar pein
zende blik is er niet op gericht. De compo
sitie van Avondzon vertoont in de opzet
enige gelijkenis met Arnemuidsche met
kind, maar de uitwerking en het resultaat
ervan zijn, mede door de kleurgeving en
de toegepaste verfsoort, totaal anders.
Zoals het meer afstandelijke coloriet in
Arnemuidsche met kind het accent legt
op de schroomvalligheid en intensiteit van
de gevoelens, zo bepaalt het gloedvolle
kleurgebruik in Avondzon een belangrijk
deel van de bijna sensueel aandoende
vredige stemming.
Evenals Arnemuidsche met kind en
Avondzon (in 1913; voor f 300,-), hing
Het Kindeke Jezus in Zeeland, een pot
loodtekening uit 1920, op één van de
Domburgse tentoonstellingen. In de
catalogus van 1920 staat het omschre
ven als Driekoningen; het was niet te
koop. Plasschaert liet op de hem eigen
wijze van zich horen in De Amsterdam
mer van 28 augustus 1920. Hoewel hij
de Domburgse tentoonstelling de beste
noemde die op dat moment op Walche
ren was te zien, had hij er het nodige op
aan te merken. Ook Heyse's inzending
ontkwam er niet aan: zijn grootste
werk, Jezus in Zeeland, dat hij op het
midden wilde construeeren, is dat niet
werkelijk; het geheel is onrustig en ein
digt naar boven niet; het is naar boven
niet gesloten. Men kan zich afvra
gen of het laatste er toe doet. Dat Hey
se wel heeft geluisterd naar Plasschaerts
opmerking over het onrustige karakter
van het werk, blijkt uit de tempera-schil
dering die hij in 1921 van hetzelfde bij
belse tafereel maakte. Met een beetje
fantasie zou men kunnen stellen dat de
potloodtekening een opwaartse bewe
ging kent die tot een contemplatieve
rust is neergedaald, bezonken zo men
wil, in het schilderij. Model voor beide
weergaven hebben gestaan Heyse's
echtgenote met hun pas geboren zoon
tje Jan, Heyse's vader, Venteville, de
toenmalige postbode van Veere, en
Thom ten Klooster, zoon van de schilder
J.F.E. ten Klooster.
Het schilderij hing in 1921 op de voor
jaarsexpositie van Arti en werd daar
door Frederik van Eeden gesignaleerd.
Gegrepen door Lizzy Ansingh's tentoon
gestelde werk dat hij als demonisch
omschreef, stelde hij in De Amsterdam
mer van 18 juni 1921"Om dat speciale
wat ik onder démonisch versta, nader te
doen gevoelen en door contrast te
bepalen, heb ik onze redactie gevraagd,
Jan Heyse, Teederheid (moeder met kind), ca 1923,
houtsnede, part. coll. Foto J. Heyse, Keulen.
nog een ander schilderij te reproducee-
ren, dat in sterke mate mijn aandacht
trok op de arti-expositie. Het is het stuk
getiteld de drie Wijzen, van den schilder
Heysse [sic!] Het is eeven zuiver,
onschuldig, oopen en licht, als Diagnose
[van Lizzy Ansingh] wonderlijk, en laat
ik zeggen, haast verraderlijk en gevaar
lijk is. Welke fijne zuivere lijnen, welk
een fraaie, harmonische compositie, hoe
goedhartig en zachtzinnig de voorstel
ling Hier is geen démonie, maar wat
ik zou willen noemen 'eudémonie', een
goed veilig licht - waaroover de Booze
geen macht heeft."
Van Eeden bezag het schilderij Drieko
ningen vergelijkenderwijs en raakte daar
mee een kiem van Heyse's werk dat, hoe
geestig en karikaturistisch een enkele
keer ook, nimmer kwaadaardig wordt.
Heyse was voor alles een aestheticus.
Vakmanschap
Toen Jan en Mies Heyse zich eind 1913
in Veere vestigden, was het stadje al bij
vele kunstenaars geliefd. Schilders als
Jan Toorop en Théo van Rijsselberghe
hadden er gewerkt; Louis Bron en W.B.
Tholen legden regelmatig met hun
boten in de haven aan; Paul Arntzenius,
H.J. Wolter en Walter Vaes waren er in
de zomermaanden te vinden en Lucie
van Dam van Isselt en W.F.A.I. Vaarzon
Morel woonden er. Later zou de toe
vloed, mede door het uitbreken van de
Eerste Wereldoorlog, nog groter worden
en vanaf 1916 zou Veere zijn eigen ten
toonstellingen kennen, door de Britse
bankier en kunstliefhebber Albert Ochs
georganiseerd in het Schotse huis De
Struys dat hij vanaf 1896 bewoonde.
Jan Heyse had De Kolve met het er aan
de achterzijde mee verbonden De For-
tuyne (beide huizen omsluiten het door
Toorop ontworpen kerkje op de hoek
Markt-Kaai) gekocht van Lucie van
Dam; zij vestigde zich met haar tweede
echtgenoot, de eerder genoemde criti
cus Albert Plasschaert, in St Bastiaen.
Paul Arntzenius omschreef Heyse als een
stille, teruggetrokken figuur, die wat
schuw door het leven ging. Hoewel hij
aan de Veerse tentoonstellingen van 1916
en 1917 heeft meegedaan, hield Heyse
zich relatief afzijdig van het kunstenaars
wereldje. Hij onderhield vriendschapsban-
8 Zeeuws Tijdschrift