Els (1924)
De voorvechtster:
vooral uit andere milieu's. En dat is wel
een beetje gelukt, hoewel het toch alle
maal arbeidende mensen blijven. Maar
er zit toch ook een dochter van de
dominee bij en een vrouw die het eigen
familiebedrijf omhoog probeert te wer
ken. Er had er misschien nog wel eentje
meer uit een hoger milieu bij mogen
zijn, maar het blijft zoeken. Er zijn ook
mensen die gewoon weigeren, die het
niet willen en anderen komen weer niet
in aanmerking. Ik heb heel bewust
gezocht naar een zo divers mogelijk
gezelschap van vrouwen die aan een
aantal criteria voldeden. Ze moesten
gewoon zijn, geen extravagante type's,
die wilde ik er absoluut niet bij hebben.
Ze moesten iets hebben meegemaakt en
ze moesten dat goed onder woorden
kunnen brengen."
Dat kunnen de zeven vrouwen treffend.
En hoe uiteenlopend hun levensverha
len ook zijn, allemaal spreken ze over
de armoede -hoe die hen pijn heeft
gedaan- én over het onrecht -hoe
machteloos ze waren daar iets tegen te
doen-,
,0
,,Als iets een stukje Zeeuwse geschiede
nis is van deze eeuw, dan is het wel
armoe. Ik heb net nog gesproken met
mevrouw Tine Visser over het op gang
komen van het lager onderwijs in Zee
land en de belangrijkste conclusie in
haar boek is: niet de tegenwerking van
kerk en ouders tegen die nieuwigheid
heeft het zo lang laten duren, maar de
armoe. Toen die tegenwerking al lang
weg was, toen heeft de armoede er voor
gezorgd dat goed onderwijs in Zeeland
nog lang uitbleef. Er was geen geld om
de kinderen naar school te laten gaan,
ze moesten meewerken, op het land of
in het eigen bedrijfje. Scholen waren in
de vorige eeuw van maart tot november
dicht en begin deze eeuw was dat nog
niet veel anders. Die armoe heeft zo
ongeveer alles bepaald. Het heeft die
zeven vrouwen ook allemaal gepakt, de
een meer dan de ander. Dat is toch ook
logisch, ze waren gewoon een ander
soort, telden niet mee. Achtergesteld,
gediscrimineerd, zonder meer. En daar
vertellen vrouwen natuurlijk ook anders
over, bijvoorbeeld dat je met andermans
kleren aan naar school moest en dat je
dat dan even fijntjes te horen kreeg. Die
armoe en die discriminatie dat is onrecht
en dat voelden al die vrouwen. De
manier waarop zij als mens behandeld
werden door anderen. Ze vertellen hoe
hen dat onrecht aangedaan werd en hoe
ze dat ervaren hebben."
"Dus, toen ik veertien jaar was gewor
den en in de fabriek mocht gaan wer
ken, ben ik ook meteen gegaan. Ik kon
werk krijgen op een sokkenfabriek in
Hulst. Om daar naartoe te rijden kreeg
ik en tweedehands fiets. Die werd met
drie kwartjes per week afgelost.
Op die fabriek stonden we op stukloon.
In 't begin moest je natuurlijk het sim
pele werk doen. Dat heette 'oprapen'.
Maar toen ik er een poosje was, merkte
ik dat meisje, die na mij gekomen
waren, al wél het beter betaalde 'maas
werk' mochten doen, maar ik nog
steeds niet. Dat waren meisjes die fami
lie waren van iemand die op die fabriek
iets te vertellen had, snap je. Dat vond
ik onrechtvaardig, dus ik vroeg of ik ook
dat andere werk mocht doen. Maar
nee, ik moest dat rotwerk blijven doen.
Ik zei; 'Dan ga ik naar huis!'. En ik dééd
het hoor, ook al was ik nog maar veer
tien jaar. Ik pakte m'n spulletjes bij
elkaar en liep de fabriek uit. Toen ik
thuiskwam vroeg moeder ongerust of ik
ziek was geworden. 'Nee', zei ik 'maar
ik wilde daar niet meer werken, want ze
zijn zó onrechtvaarig...'. Nou werkte
m'n oudste zus ook op die fabriek en
toe die 's middags thuiskwam bracht ze
de boodschap van 'meneer' mee, dat ik
terug moest komen, want ik zou ander
werk krijgen! Toen ben ik natuurlijk
teruggegaan. Nou ik kreeg zelfstandig
werk aan een machine. Daar heb ik
toen zo hard aan gewerkt dat ik meteen
al meer verdiende dan m'n oudere zus.
Ik geloof dat het wel acht gulden was
die week. Maar dat duurde niet lang,
want na een tijdje werd de machine
sneller gezet en ging er een halve cent
van mijn stukloon af. Waarschijnlijk
vond die baas dat ik teveel verdiende en
zo pakte hij het profijt van mijn harde
werken...".
De zeven Zeeuwse vrouwen verhalen
ook allemaal over de gevoelens van
angst en onzekerheid die maatschappij
en vooral kerk hen hebben aangepraat.
Je kunt er niet omheen, vindt hij ook:
,,Ze zijn allemaal négatief over de kerk,
niet over geloof -laten we even die
scheiding maken- maar de kerk, hé. Die
is wel zo allesoverheersend. In hun ver
halen heeft de kerk veel meer te maken
met onrecht en angst dan met je weer
baar maken en een gevoel van intimi
teit, met geloof, met de echte zaken
van de ziel. Kerk heeft heel erg te
maken met het gevoelsleven en daarom
komt het bij vrouwen ook duidelijker
naar voren. Die kerk hield hen tegen
om te doen wat ze wilden doen, om
gewoon ongekunsteld kind te kunnen
zijn. Dit mocht niet en dat mocht niet
en dan dat dualisme over sexualiteit.
Die kerk heeft hun hele leven bepaald.
Dat is overigens beslist niet typisch
Zeeuws, dat gold voor het hele Neder
landse platteland in die tijd. De katho
lieke vrouwen in mijn boek zijn er net
zo vernietigend over, gelukkig maar aan
één kant. En dan toch ondanks alles ook
weer niet willen breken met die kerk.
Dat is ook zo typerend. Ze zijn er zo
mee vergroeid, het zit zo diep gewor
teld in dat nest."
En dan zijn er -even opvallend- ook bij
alle zeven vrouwen verhalen van ple
zier, van een zekere blijheid, zorgen en
armoe ten spijt. Er wordt hier en daar
gezongen, soms zelfs gedanst en vaak
een spelletje gespeeld. Hij kent dat uit
eigen ervaring:
.Natuurlijk was dat zo. Ondanks alle
ellende maak je grappen en grollen met
elkaar, ook al heb je weinig tijd. Anders
kan een mens toch niet leven. Alles is
relatief. Ik heb het nog mee gemaakt,
daar ben ik eigenlijk wel blij om. Ik kom
zelf uit zo's landarbeidersgezin en heb
de armoe nog net aan den lijve meege
maakt. Ik weet wat het betekent om in
zo'n milieu op te groeien, er was echt
een klassentegenstelling. In mijn hele
straatje had iedereen hetzelfde -dus bij
na niets- maar we hadden heel veel
plezier. En elke minuut dat ik vrij was
van school moest ik m'n vader helpen
op het land of van m'n moeder oppas
sen op m'n kleine broertje of zusje en
Zeeuws Tijdschrift 13