De Provincie Hoeveel is genoeg? De uitgave van een brochure in 1973 behoorde tot een van de eerste activiteiten van de Vereniging "Federatie van Zeeuwse musea en Oudheidka mers". In de brochure komen de zestien aangeslo ten musea ter sprake. In 1975 verschijnt de Nota: "Museum beleid in Zeeland" van de Zeeuwse Culturele Raad. Er zijn dan 15 musea lid van de Federatie. De Zeeuwse Culture le Raad schrijft een jaar later een aanhangsel, volledig gewijd aan het Zeeuws Museum. Speciaal interessant is de analyse in de inleiding. Samengevat komt deze op het volgende neer: het Zeeuws Museum is ontstaan uit initia tieven van de maatschappelijke boven laag (Het Koninklijk Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen) en was voor deze elite bestemd."De museale verza melingen dienden een klassiek huma nistisch cultuurbegrip en waren de sym bolen van een waardevol geacht en verfijnd geestelijk leven. De belangstel ling van de verzamelaars ging uit naar de natuurlijke historie: zij legden een herbarium aan, zetten dieren op sterk water, verzamelden schelpen, zetten vogels op. Of zij verdiepten zich in de ontstaansgeschiedenis van de wereld en het mensdom, zochten naar fossie len, legden zich toe op sterrenkunde, geologie, ethnologie en de romantische hang naar het exotische zorgde voor een verzameling exquise merkwaardig heden uit alle windstreken. In een der gelijke situatie is men echter nauwelijks verantwoording schuldig aan een publiek. De verzamelingen vertegen woordigen bepaalde waarden en de beschaving van een uitgelezen groep en ze fuctioneerden haast als vanzelf sprekend". Als zodanig functioneerde het Zeeuws Museum naar behoren, dat wil zeggen naar de behoefte van deze groep. Van af 1960 neemt de overheid (rijk, provin cie en gemeente) de verantwoordelijk heid over; het vanaf die tijd met publie ke middelen in stand gehouden muse um zal op zoek moeten naar een publiek draagvlak; er zal publiekelijk verantwoording afgelegd moeten wor den en er zal een discussie met het publiek, de maatschappij moeten ont staan. En de inzet van individuen uit de maatschappelijke bovenlaag, twee eeu wen lang de ruggegraat van het muse um, zal verdwijnen. Het museum wordt hier beschreven in een sociale context en er wordt een proces beschreven dat zich herhaaldelijk voor zal doen bij musea. In 1976 verschijnt een nota van de minister van cultuur: "Naar een nieuw museumbeleid". De taakverdeling tus sen rijk en provincie wordt herzien. Uit gangspunt wordt ook dat musea niet slechts een bewaarfunctie hebben, maar ook een recreatieve en een educatieve functie. De provincie legt in 1979 haar nieuwe beleid vast in de Zeeuwse Muse umnota, deze werd gebruikt bij het opstellen van de nota "Provinciaal Cul tuurbeleid 1980-1984". In 1985 wordt de nota Provinciaal Museumbeleid door de Staten vastge steld. Er is sprake van een functionele benadering: in hoofdlijnen wenst de provincie verantwoordelijkeheid te dra gen voor het Zeeuws Museum, het Zeeuws Biologisch Museum en voor de steunfunctie ten behoeve van de lokale musea. In de nota "Met cultuur in zee"(1993) wordt het Zeeuws Biologisch Museum flink op de tocht gezet, maar in de ver- volgnota: "Met cultuur in zee, een repri se" (1994) wordt dit museum weer wat in de luwte geplaatst en krijgt het een kans zich te bewijzen. Zoveel nota's in 25 jaar. Ook de Federa tie, inmiddels omgedoopt tot Vereni ging van Zeeuwse Musea, heeft er een geproduceerd; in 1991 verschijnt het: "Beleidsplan Vereninging Zeeuwse Musea" waarin de drie hooofdtaken beschreven staan: belangenbehartiging, samenwerking, kwaliteitsverbetering. Directe aanleiding voor deze nota is de aansteling van de consulent. In 1977 spreekt het bestuur met de heer Van Geesbergen, lid van G.S. Het bestuur pleit voor enige financiële steun voor de kleinere musea en oudheidka mers. De heer Van Geesbergen meent dat er te veel van deze kleine musea verrijzen om kwalitatief verantwoord te kunnen werken. Overigens, zegt hij, is de exploitatie van de musea de zorg van de oprichters. "De Griffie moet men zien als een service-instituut, doch men moet er geen financiële steun van verwach ten". Eigenlijk weten de bestuursleden dat ook wel. Al eerder, in 1974, wordt hier over in een bestuursvergadering gespro ken. Een jaar later, bij een werkbezoek aan het Streekmuseum te IJzendijke om over de problemen van dit museum te spreken met bestuur en gemeente, wordt vanuit het federatiebestuur opge merkt: "Het is niet moeilijk een museum op te richten, doch wel om het vol te houden. Zijn er niet teveel musea in Zeeuwsch -Vlaanderen?" Ook later dat jaar komt dit punt, nu in een bestuursvergadering, weer aan de orde. Ontstaat er niet teveel versnippe ring in Zeeland door het grote aantal musea en oudheidkamers? Het onder werp komt door de jaren heen voortdu rend terug. Wat doen we met al de nieuwe musea? Is er geen wildgroei? ledereen die dat wil, kan een museum beginnen en dat kan niet allemaal gesubsidieerd worden. Toch zijn de col lecties vaak interessant genoeg. Wat is 24 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1995 | | pagina 26