bestaan ze nog. Musea voor de eigen
kring. Niet meer voor een kleine culture
le elite maar wel voor de eigen bevol
king of een belangrijk segment daarvan.
Ik denk dat de meeste van de aangeslo
ten musea primair die functie hebben. In
het eigen museum wordt de materiele
cultuur bewaard van de bevolking ter
plekke, levend binnen een kring van een
uur gaans.
In zo'n regionaal museum is de bevro
ren geschiedenis zichtbaar. Ze hebben
allemaal klederdracht, oud meubilair,
wat landbouwgereedschap, leesboek
jes, wat zilver, glaswerk en porcelein,
wat bodemvondsten, een paar scheeps
modellen, wat kinderspeelgoed, een
hobbelpaard, een paar schilderijen, ik
wil er beslist niet denigrerend over
doen; het is belangrijk dat de lokale
geschiedenis vastgelegd is en zijn altijd
vrijwilligers voor te vinden en deze
musea hebben een eigen publiek. Je
zou kunnen zeggen dat zo'n museum
of oudheidkamer een deel vormt van,
wat ik zou willen noemen, het basispak
ket cultuur van zo'n gemeenschap: de
muziek (harmonie, fanfare of brass
band) met zijn jaarlijkse uitvoering, de
jaarlijkse uitvoering van de toneelclub,
de afdeling van het Nut, ZVU of Platte
landsvrouwen en de bibliotheek of
bibliobus.
Naast de regionale musea kennen we de
specifieke musea (en veel plannen daar
voor). Een Delta-Expo, een Zeeuws Bio
logisch Museum, een visserijmuseum,
een schaal- en schelpdieren-museum,
een fruitteeltmuseum, een landbouw
museum, een scheepvaartmuseum en
een boerenwagensmuseum. Zulke spe
cifieke musea hebben het als regel veel
moeilijker dan de regionale musea. Ze
hebben geen natuurlijke binding met
een lokale achterban omdat ze een veel
groter geografisch gebied bestrijken. En
branche-organisaties of beroepsgroepen
zijn onvoldoende aanwezig, zijn niet
voldoende geïntersseerd of hebben zelf
ook geen geld.
Een centraal landbouwmuseum in Zee
land blijkt nog moeilijker te realiseren
dan de Vaste Oeververbinding. Over
een visserijmusem voor geheel Zeeland
wordt zelfs niet gepraat, alleen maar
over een schaal- en schelpdierenmuse
um. Ook bij het fruitteeltmuseum zijn de
vruchten nog niet rijp. En het Kappers
museum is verdwenen, evenals diverse
oorlogspresentaties.
Hoe moet het nu verder met al deze
musea, gedragen door vrijwilligers en
altijd met krappe middelen? Er wordt
gesproken over centrale organisatori
sche ondersteuning (en dat is al meer
dan samenwerken) op Walcheren. Ik
denk dat er meer samengewerkt moet
worden en dat dit ook zal gebeuren,
maar voornamelijk als gevolg van stu
ring van buitenaf. Als Schouwen-Duive-
land één gemeente wordt, hoeveel
musea blijven er dan over, als rechtsper
sonen of als gebouwen?
De samenleving wordt dynamischer en
dat knaagt aan de lokale musea. Wordt
het voorbeeld van Goes gevolgd en
worden de musea in bestuur en beheer
direct afhankelijk van de lokale over
heid? Dat kan zo zijn bezwaren hebben,
zoals het wegvallen van betrokken vrij
willigers en een grote invloed op het
beleid.
Zolang musea kans zien te blijven func
tioneren met een natuurlijke achterban
(de lokale gemeenschap, of zoals
gezegd, een belangrijk segment daar
uit), blijven het levende musea (zij het
niet dynamisch). Kleine leuke musea,
gedragen door amateurs en met een
chronisch geldtekort maar wel met een
publiek. Dappere snijdertjes en daar is
niets mis mee. Met wat handigheid kun
je toch nog een prinses trouwen en lang
en gelukkig leven.
Een museum dat zijn aanhang verliest,
verliest zijn functie. En ondanks goed
bedoelde pogingen van gemeentebe
sturen - er is altijd te weinig geld -, zie
ik het dan somber in. En het moeilijkst
zulen de specifieke musea het krijgen,
denk ik. Moeilijk tot stand te brengen,
moeilijk in stand te houden. Boven-
gemeentelijk, maar niet alle gemeenten
voelen zich betrokken (lees:"betalen")
En de provincie doet het ook niet. Alles
zal aankomen op de kwaliteit van de
bestuurders. Plannen voor specifieke
musea zijn er genoeg en sommige van
die musea hebben zeker potenties.
Maar ze moeten wel gewekt worden
en de weg er heen is zeer lang en zeer
vol doornen. Een landbouwmuseum
(maar dan niet een met een typisch his
torische insteek) dat de verbinding
maakt met deze en de volgende eeuw
heeft een toekomst. Maar voorlopig
slaapt Doornroosje nog. Net zoals bij
het scheepvaartmuseum.
En zij zijn niet alleen. Te veel Doornroos
jes liggen in een diepe slaap met een
trage stofwisseling. Misschien is het het
beste de meeste maar te laten slapen, al
die meisjes met ravenzwart haar, een
gezicht blank als sneeuw en lipppen
rood als bloed Er zijn immers niet
genoeg prinsen op witte paarden om ze
allemaal een lang en gelukkig leven te
bieden. Niet teveel zoenen dus, we heb
ben al zoveel musea.
26 Zeeuws Tijdschrift