De Madonna's De Tentoonstelling van Vlaamsche Pri mitieven en Oude Kunst die in 1902 in Brugge werd gehouden, had alom diepe indruk gemaakt. De belangstelling voor de Primitieven werd nieuw leven inge blazen, niet in de laatste plaats omdat men zich buiten de tentoonstellingsza len nog in een zelfde gewijde omgeving kon wanen. Aanvankelijk had men de expositie in Brussel willen houden; dat plan was evenwel gestuit op de weige ring van het bestuur van het Brugse St Jans Hospitaal zijn Memling's naar elders te laten vervoeren. "Zelden heb ik een zóó puur kunstgenot gesmaakt, zelden heb ik beter het vere delende van Kunst gevoeld en begre pen, dan bij deze tentoonstelling in deze omgeving", schreef W. Martin in een bijlage van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 1902. "Alles werkt zooda nig samen, om u onder den indruk te brengen, dat men leeft als in een schoonen droom, waaruit men bang is, plotseling te zullen ontwaken." Had deze droom ook Jan Heyse geraakt? Het is heel waarschijnlijk dat hij de tentoonstelling in Brugge heeft bezocht en dat zijn 'verflauwde ijver' daar een nieuwe impuls heeft gekregen. De enkele bewaard gebleven schetsen, aquarellen en olieverven uit de jaren 1903 tot 1907 laten een geleidelijke ontwikkeling zien waarin de stemming van de figuren, stadsgezichten en land schappen (Arnemuiden, Damme, Brug ge, Veere) een ander, een meer naar binnen gericht karakter kreeg. De eerste Madonna's (ca 1907) doen, zoals vele critici hebben opgemerkt, aan Memling denken in de zorgvuldigheid waarmee zij werden geschilderd, de lieflijkheid en zuiverheid die zij uitstralen. Toch is het niet een Madonna van Memling waar ik Heyse's Arnemuidsche met kind uit 1909 (zie de omslag) naast wil leggen, maar een Madonna-schildering van de renaissance-kunstenaar Andrea Man- tegna. Maria met slapend kind (ca 1465/70), door Henk van Os in Gebed in Schoonheid (1994) omschreven als "een van de mooiste van de schilderij- tjes-aan-de-muur voor privé-devotie"is van een zeldzame schoonheid. Deze Maria leeft. Het verhevene blijft haar deel, maar tegelijkertijd is zij zo dichtbij dat men haar, zo zou men kunnen zeg gen, kan aanraken. Ook haar stemming, hoezeer in zich gekeerd, is bijna tast baar. Door melancholie bevangen, koes tert zij het kind dat zich vol vertrouwen aan haar overgeeft. Vermoedt zij de toe komst die het wacht? Slaapt het kind? Is het ziek, moet men naar laat-middel- eeuwse duiding de gesloten ogen opvatten als een voorbode van de dood? Dezelfde melancholie spreekt uit Heyse's Arnemuidse Madonna. Het gro te verschil in de weergave ervan lijkt niet zozeer te liggen in de viereneenhalve eeuw tussen de vervaardiging van beide werken als wel in de karakters van beide schilders. Mantegna's weergave is expressief, in elke lijn schuilt het meedo gen, terwijl Heyse's weergave ingetogen is, strakker en misschien vlakker voor wie niet die wonderlijke geconcen treerdheid van het meedogen en de schijnbaar balsemende uitwerking ervan voelt. Waar in Mantegna's schildering de beide figuren bijna versmolten lijken, zodat men misschien vanzelf aan een moeder met haar kind denkt, is in Hey se's werk een tere lichamelijke schroom valligheid te bespeuren en des te meer de geestelijke werking van het meedo gen. Het maakt niet uit of hier een moe der haar kind of een jonge vrouw een kind koestert. Het zou net zo goed een vader met zijn kind, een man met een Jan Heyse, Avondzon, 1913, olieverf, part. coll. Foto A. Verburg, Middelburg. rawpw Zeeuws Tijdschrift 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1995 | | pagina 7