Oog in oog met het humanisme Vooruitgang en stilstand Eigenlijk was het negentiende-eeuws Het Programma der Lessen van de nieuwe school gaf de lijst van leraren: ze waren allemaal drs.dra., of ir. varianten van geleerdheid die ons onbekend waren, verre excellerende boven die der predikanten. Zelfs de tweede titel van de conciërge, "ama nuensis", had een onbegrepen glans. Een klasse apart vormde de Rector, voor iedereen zichtbaar een echte geleerde, Doctor Litt. Class, en als eni ge ter wereld - afgezien van een enke le Leidse professor, misschien - lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Aan de klasgenoten was niet direct te merken dat ze deels uit een andere wereld kwamen; dat werd pas later duidelijk, toen iedereen behalve ik dansles bij Meeuwse ging volgen. De school was streng maar de leraren waren niet zo gevaarlijk als ik had ver wacht. Integendeel, gescherpt als ik toch was heb ik ze nooit op een spoor van indoctrinatie kunnen betrappen. Natuurlijk hebben ze invloed op je gehad, maar dan eerder door de keuze van leerstof of de uitstraling van hun karakter dan door uitgesproken menin gen. En deze terughoudendheid heb ik altijd ervaren als een eerste grote plus punt van dit waarlijk "humanistische Gymnasium". Wij leerden er een aan tal min of meer nuttige vaardigheden grondig en werden verder vrij gelaten. De extra's bestonden uit jeugdconcer- ten, soms toneel, een reis naar Italië (nu heel gewoon) en eenmaal een film van de NVSH met schematische teke ningetjes van hoge abstractie - geen probleem; we waren thuis ook weer niet zo bekrompen als jullie misschien denken. Eigenlijk viel dat "humanisme" nogal tegen. Het diepst gingen misschien de Griekse tragedies, hoewel ze niet echt serieus werden genomen, omdat hei dense goden er sprekend werden opgevoerd. Plato's draaiende gepraat over het Schone en aanpalende ijle begrippen kwam bij mij over als een wirwar van stemmen en echo's, net zo als in een donkere natte bunker onder aan de duinen, allang door het volk van Dichters en Denkers verlaten. Sha kespeare, Dante en de Faust maakten meer indruk. Zo zal ieder zijn voorkeu ren hebben gehad. Voor mij waren de Latijnse brieven van de Stoïcijn Seneca aan de jongevriend Lucilius een open baring: serieus, actueel, praktikaal; precies artikelen uit onze Zeeuwse Kerkbode en eigenlijk beter. Een afknapper waren de versregels uit Horatius boven de deur van de lera- renkamer. Jarenlang beschouwde ik dat onbegrepen stuk Latijn met diepe eerbied, wanneer we de rapporten vanachter de groene tafel uitgereikt kregen. In klas zes kon ik het ook ver talen. Het betekende zoiets als "Doe net, of deze dag je laatste is, en beschouw alle extra als winst". Dat was dus de hoogste gymnasiale wijs heid, in klinkend metrum gevat. Het was minder dan humanistisch en mijn vader kreeg op dit punt meer dan gelijk. Nee, dan de tekst op de zonne wijzer van de ambachtsschool, Praeter- eunt et imputantur "(de uren) gaan voorbij en ze worden (u) toegere kend". Deze beklemmende wijsheid voor leerlingloodgieters kon zo uit Seneca of Calvijn weggelopen zijn. Moeilijker was de keuze van een uni versiteit, later. De gang naar de eigen Vrije Universiteit was gewoon geboden en mijn meeste adolescente geloofsge noten moesten daar dan ook naar toe. Dank zij het kiezen van het Spijker schrift als voorwerp van studie lag Lei den echter in de lijn. Erg vond ik het helemaal niet, geschonden als ik al was door het openbaar onderwijs. Maar de eigen omgeving sprak er schande van: "zulke degelijke mensen en dan De terzakekundige dominee in Grijps- kerke, zelf ook Semitist, ried de VU toch aan. In Leiden moest ik maar ver der bijspijkeren, vond hij. Gelukkig schreef de professor van de VU, dat heen en weer reizen wel eens "physiek fnuikend" kon zijn. Mijn moeder wist toen zeker, wat er moest gebeuren. De vijftiger jaren, waarover we het hier hebben, waren een tijd, waarin het opwassende geslacht herinneringen aan crisisjaren en oorlog werden inge prent. Op Walcheren illustreerden de winderige kaalheid van het verzopen eiland en in Middelburg de kelderruï nes aan de Markt die verhalen. Voor zichtig ging alles na 1945 verder en het leven bleef eenvoudig. Het was de tijd, waarin er nog geen behoefte aan luxe mocht zijn en de naam "Kees" begon toen nog niet met een C. Het was een voorzetting van de vooroor logse tijd met zijn keurige verzuiling; je hoeft geen historicus van beroep te zijn om dat in te zien. Welnu, boven staande autobiografische gegevens passen precies in dit beeld: het ging in dit geval om een krachtens geboorte geestelijke nazaat van Abraham Kuy- per met allen aankleve van dien, die een weg moest vinden op een openba re school. Mogelijk is de ontwikke lingsgang van de leerlingen op de eigen christelijke middelbare scholen toch anders geweest. Zij en hun lera ren golfden mee met de vernieuwin gen in eigen kring, pasten zich steeds op tijd aan en noemen zich nu "oecu menisch" of nog godsdienstig "van huis uit"; ze praten nostalgisch over "nestgeur", terwijl ze toch lid zijn van de VPRO. Ik evenwel, de buitenstaan der, ben stil blijven staan en onaange past gebleven, dus nog steeds een warm voorstander van de verzuiling. We kunnen nog een stap verder terug doen. De positie van het gymnasium in de Zeeuwse hoofdstad was niet voor oorlogs, zij was negentiende-eeuws. In die eeuw was Nederland nog redelijk vol van zulke Stedelijke Gymnasia, de schoolstrijd was alleen daar nog niet doorgedrongen en iedereen die hoger op wou ging erheen. Tachtig, zo niet negentig, procent van de leraren en leerlingen was op enigerlei wijze Prote stant en de orthodoxe élite zag lange tijd geen probleem. Eigenlijk is het waanzinnig dat op het protestantse eiland Walcheren men tot in de vijfti ger jaren deze situatie heeft laten voortbestaan en er alleen maar een christelijke ULO had; ligt dit aan een zekere Zeeuwse lethargie Wat elders in Nederland ondenkbaar was, zag je hier: dat gereformeerde predikanten bereid waren, als Curator van een 22 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1996 | | pagina 24