Die dat verzinnen, dat zijn geen Zeeuwen Dirk Haanman Vandaag heb ik weer verschrikkelijk gedroomd. Binnen een kwartier was ik weg, dan bedoel ik ook écht weg. Ik solliciteerde als voorlichter bij Rijks waterstaat en moest de plannen verde digen voor natuurherstel langs de Westerschelde. Fluitje van een cent, dacht ik: iedereen is dol op de natuur. Na twee gespreksronden werd ik aange nomen. Ik ging me inlezen en raakte geïnteresseerd in de inrichting van onze provincie: wonen, werken, ontspannen - het moet in de ruimtelijke ordening alle maal een plaats hebben. En natuurlijk moet er ruimte blijven voor de natuur. En toen was het: op naar het dorpshuis van een Zuidbevelands dorp, om daar met inwoners eens over door te praten. 'Een gedeputeerde is er ook al eens wezen babbelen', grijnzde een collega, 'maar één informatieronde bleek niet genoeg.' Het klonk me wel gezellig in de oren. Dit wordt een schone dag, zei ik 's morgens nog tegen mezelf, terwijl ik de slaap uit m'n ogen wreef. Het zaaltje zat vol. Toen ik binnenkwam keek iedereen me aan; niemand groette. Vooraan een boer met handen als kolenschoppen, de mouwen opge stroopt, die me toebeet: 'Je komt hier niet levend vandaan.' Het woord werd gevraagd door een burgemeester uit de buurt van Antwerpen. Die had het niet over de natuur, maar over Zeeland de oorlog verklaren vanwege de afsluiting van de Oosterschelde. Intussen streek hij over zijn baard: een veeg teken. 'Ik dacht dat het onderwerp van deze avond de Westerschelde was', onder brak ik hem. 'Ja, maar het hoge water in de Westerschelde is het gevolg van het afsluiten van de Oosterschelde', sprak hij. Neeltje Jans bezorgde hem bij storm vloed natte sokken. Ik zei dat uit onder zoek was gebleken dat het hoge water in zijn gemeente niet kwam door het afsluiten van de Oosterschelde, maar door het verdiepen van de Westerschel de. 'Dat is wetenschappelijk bewezen', zei ik triomfantelijk, maar van proeven met maquettes en andere proefopstel lingen van onze dienst van Rijkwaters taat, daar geloofde hij niets van. 'We verdiepen de Westerschelde omdat gro tere schepen naar Antwerpen moeten', probeerde ik weer; hij wuifde het weg met een ongeduldig gebaar. 'Onzin, onzin... U wilt de schuld afschuiven.' Een man vroeg het woord namens alle Zeeuwse dijkwerkers. Hij had zijn leven lang met de hand grote steenblokken gelegd. Nu was het allemaal voor niets geweest. Hij kon zich niet voorstellen, dat een dijk weer werd doorgestoken. 'Dan ei'je gin verstand. T'is geliek zo a Peter Dieleman ziengt in z'n psalmpje over ut Hoese Meer'. Plotseling begon hij te zingen: 'In achtienonderdnehen wierer schorren inhediekt tussen Hoes en d'oosterschelde Knap stik werk aj't hoed bekiekt En ze wonne vruchtbaer land Di wier heploeterd in de klei Ut hraen dat stoeng te holven En de peeën stoeng' op rij Mè noe is t'r iets veranderd Want ut land wor noe 'n meer Mi luxe bunheloos' Even zocht hij naar zijn tekst: 'At zö deur haet in ons Zeeland Dan wor al 't land wee nat Steekt de dieken deur Zè lang henoeg d'r nut ehad Dus me hraeve d'r op los Weg mi landbouwhronden Blommendieken of mi bos Me bouwe an de toekomst En of je't hlöve wil of nie Ons Zeeland zieter straks wee uut As in dertienonderddrie. De zaal bulderde mee: 'Want d'r is méér, méér. Me wille alsmè méér. Weune an zö'n schitterend mooi meer. Méér, méér, iedereen 'n meer. Kavels van 'n alf mil joen en meer...' 'Ik dacht dat het onderwerp van deze avond de Westerschelde was', onder brak ik hem. Het Goese Meer, ligt dat niet bij de Oosterschelde?' De dijkwer ker werd boos. 'U bent geen Zeeuw, anders kwam u niet met zo'n plan, en hebt de ramp niet meegemaakt. Wil je een ander liedje horen dan, van Bei Cok?l' Voordat ik daar 'nee' op kon antwoorden, zette hij in: 'Kent ge et land, uut zêê ontstaên Dat èn de voor-ouwers edaên (etc). Er werd geapplaudiseerd. 'Hij is geen Zeeuw!', riep er één. 'Geldverspilling', een ander. Een vrouw voorin stond op en wees naar mij: 'Hij wil ons mooie Zeeland onder water zetten. Weet u wel, hoeveel mensen er in '53 verdron ken zijn? Dit is misdadig!' 'Er komt geen watersnood door', zei ik. 'De dijken zijn en blijven veilig. Waar het om gaat, is dat we de natuur ook ruimte geven. Ontpoldering vergroot de kom van de Westerschelde en dat geeft juist meer veiligheid, juist in de buurt van Antwer pen. Dat heeft onderzoek uitgewezen.' Het geroezemoes zwol aan en een boerenleider stond op: 'Dat is nooit bewezen! Wij boeren hebben in Zeeland de natuur gemaakt. Dit besluit is het resultaat van volledig bestuurlijke onbe kwaamheid! De landbouwers zijn de dupe. Er mag geen enkel stukje land bouwgrond worden gebruikt om verlies aan natuur te compenseren.' Deze man liet zich niet zomaar uit het veld slaan. Het publiek ging stampen. Ik probeerde me verstaanbaar maken: 'Dat is toch onmogelijk. U vraagt toch ook niet de belofte, dat geen stukje land bouwgrond zal worden opgeofferd aan wegenbouw, aan stadsuitbreiding of om industrie te vestigen? Waarom word u boos, als het gaat om de keuze tussen landbouw en natuurbouw?' Maar ik kwam niet boven het publiek uit. Er werd met vuisten gezwaaid. De conciër ge wenkte dat ik 'm via een deur achter in de zaal kon smeren. Ik de gang stopte hij m'n jas toe en zei: 'U bent dapper, maar toch ook wel dom. U kunt uw plan maar beter opgeven. Dat is democra tisch.' 'Eén poldertje dan...?', vroeg ik. Hij schudde z'n hoofd van nee: 'Al was het een goed plan, geen Zeeuws politi cus zal het nog durven steunen.' Je ziet wel: een mens kan gek dromen. Zeeuws Tijdschrift 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1996 | | pagina 13