de visserij en de walvisvaart beconcur reerden de Engelsen en Nederlanders elkaar. Door de aanwezigheid van de vele Engelse kooplieden in Middelburg en Vlissingen en door het grote econo mische belang van de Engelse handel voor Zeeland zaten de Zeeuwse bestuurders regelmatig tussen twee vuren, bijvoorbeeld in de periode waar in de Merchant Adventurers hun Court in Middelburg hadden gevestigd en de Walcherse rede een centrum voor de aanvoer en overslag van Engels laken was, bestemd voor de Hollandse nijver heidssteden. Vanuit economisch belang steunden de Zeeuwse bestuurders vaak het Engelse standpunt, wat hun door de afgevaardigden van de overige gewes ten veelal niet in dank werd afgeno men. Toen de Merchant Adventurers in 1621 Middelburg verlieten - en ook de Engelse kooplieden voor het overgrote deel de pandstad Vlissingen hadden verlaten - waren de Zeeuwse regenten bevrijd van dit dilemma, maar de Zeeuwse economie leed tegelijkertijd een groot verlies. Ten opzichte van de Zuidelijke Nederlan den, en Antwerpen in het bijzonder, ver anderde de positie van de Walcherse rede ingrijpend. Zoals reeds is opgemerkt had de Walcherse rede vóór 1572 een min of meer onafhankelijke positie en fungeerde zij niet meer als overslag van Antwerpen. Na 1585 veranderde dit. De markt voor de goederen, waarop de handel van de Walcherse rede in de jaren vóór de Opstand gebaseerd was geweest, was in Zeeland ineengestort. Na 1585 voerden de opstandelingen een beleid waarmee alle handelsvaart van en naar de Zuidelij ke Nederlanden door de blokkadevloot naar de Schelde werd gedwongen, waar de schepen hun goederen in Zeeuwse havens of aan de grens moesten verbo demen. Doordat Antwerpen het econo mische centrum en de belangrijkste haven van de Zuidelijke Nederlanden bleef, begon de Walcherse rede op deze manier meer en meer als voorhaven van Antwerpen te fungeren: de Spaanse Nederlanden werden het achterland van de Walcherse rede. De handelsrelatie van Walcheren ten opzichte van Antwerpen was als gevolg van de Opstand en de blokkadevloot volledig veranderd. In toe nemende mate werd Zeeland afhankelijk van het Zuidnederlandse achterland. Blokkade van de Vlaamse havens In hun strijd tegen de koning van Spanje speelde de blokkade van de Vlaamse havens voor de opstandelingen een hoofdrol. Hiermee wilden zij in de eerste plaats het goederenverkeer van en naar de vijand controleren om: (1) de be taling van de licenten te kunnen afdwin gen; (2) te beletten dat de troepen van de vijand te gemakkelijk bevoorraad konden worden; (3) de noodzakelijke handel op de vijand voor de eigen koop lieden onder zekere voorwaarden moge lijk te maken en (4) de eigen nijverheid te beschermen. De tweede taak van de blokkadevloot was de bescherming van de eigen koopvaarders en vissersvloot tegen de Duinkerker kapers. Of de blokkadevloot goed heeft ge werkt en het effect heeft gesorteerd dat men ervan verwacht had, is vooralsnog onduidelijk. Wat wel zeker is, is dat kooplieden desondanks mogelijkheden vonden om de oorlogsschepen van de blokkadevloot te omzeilen, vooral via Dover en Calais in de periodes waarin deze havens neutraal waren. Ook het uitvaren van de Duinkerker kapers kon niet geheel worden belet. Toch waren de Noordnederlandse regenten over tuigd van het nut van de blokkadevloot en is deze, ongeacht de hoge kosten, tot aan het einde van de strijd tegen de koning van Spanje gehandhaafd. De Duinkerker kapers hebben niet kunnen beletten dat de Noordnederlandse koopvaardijschepen in de loop van de zeventiende eeuw de vrachtvaarders van Europa werden en dat de Republiek de overhand kreeg in de wereldhandel. Voor Zeeland was de blokkadevloot noodzakelijk om de licenten af te dwin gen. In dat opzicht heeft de blokkade vloot duidelijk zijn doel bereikt. Met uit zondering van perioden dat de handel op de vijand verboden was, had de Zeeuwse admiraliteit voldoende inkom sten, dit gold ook voor de jaren na 1621. De convooien en licenten Gedurende de Opstand evolueerden de convooien en licenten van stedelijke retributies naar 'nationale' bestem mingsbelastingen, waarbij zij de basisin komsten voor de admiraliteitscolleges werden en daarmee essentieel waren in het kader van de oorlogsinspanning. Omdat de convooien en licenten belas tingen op de handel waren, waarbij het met name de handel op de vijand betrof, moesten de Staten-Generaal steeds een evenwicht zoeken tussen eigenbelang en belang van de vijand. Anders gezegd: hoe konden de handel van de eigen onderdanen, en de daaruit voortvloeiende inkomsten voor de admiraliteiten, en de bescherming van de nijverheid worden gerealiseerd, zon der dat de Spaanse troepen te goed werden bevoorraad en de Zuidneder landse nijverheid te veel werd bevoor deeld? Het gevolg van dit dilemma en de tegenstrijdige belangen was het ont staan van een fijnmazig systeem, waarin naar bevind van zaken werd gehandeld en waarin constant aanpassingen en veranderingen in de tarieven plaatsvon den. Zonder deze belastingen had de Republiek niet kunnen overleven. Kaapvaart Op momenten dat de convooien en licenten tekortschoten in de financiering van de zeeoorlog wendde men zich tot de particuliere koopman voor de uitrus ting van kaperschepen. In de periode tot 1621 zijn twee tijdvakken aanwijsbaar waarin de kaapvaart de oorlog ter zee aanzienlijk ondersteunde: van het begin van de Opstand in 1572 tot de pacifica tie van Gent (1576) en in de jaren na 1604 tot aan het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Gedurende de eerste pe riode werden vooral neutrale Engelse schepen genomen die de licenten had den ontdoken. Engelse particuliere kapers speelden vooral in de tweede periode een belangrijke rol. De kaap vaart was uiteraard een bedrijfstak waarbij het voor de reders en de kapers om prijzen en het behalen van winsten ging, voor de overheid telde dat de kapers met hun vaart de vijand op eco nomisch vlak troffen. De kaapvaart van Noordnederlanders in Europese en At lantische wateren werd tot 1621, ook niet in de jaren na 1604, toen relatief veel schepen in Zeeland werden opge bracht, een grootschalige onderneming met woekerwinsten. Jaarlijks werden Zeeuws Tijdschrift 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1996 | | pagina 29