Jan Heyse in perspectief
Francisca van Vloten
Jan Heyse, Walchersch meisje/Meisje van Veere, ca 1906, potlood/gemengde techniek.
In het laatste nummer van 1995 kwam
het Zeeuws Tijdschrift met een voorpu
blicatie van In Schoonheid Verstild. De
kunstenaar Jan Heyse 1882-1954 door
Francisca van Vloten. Het onderzoek
van Van Vloten heeft de basis gevormd
voor de gelijknamige dubbeltentoonstel
ling die tot 19 augustus 1996 is te zien
in het Marie Tak van Poortvliet Museum
in Domburg en het Zeeuws Museum in
Middelburg. Heyse's veelzijdigheid in
acht nemend, legde het Zeeuws Tijd
schrift zijn redacteur de vraag voor of
men Heyse als een oorspronkelijk kun
stenaar kan zien.
Kunst ontstaat niet in het luchtledige.
Het vonkje inspiratie dat tot scheppen
leidt ontvlamt als reactie op iets. Vak
manschap maakt een kunstenaar goed;
wat hem groot maakt is de mate waarin
hij door wat hij daaraan toevoegt de
beschouwer van zijn werk weet te
raken, hem het gevoel weet te geven
iets op een nieuwe manier te zien. Een
kunstenaar die dat bereikt is een oor
spronkelijk kunstenaar, hoezeer hij mis
schien ook door de traditie wordt
gevoed.
Het is niet moeilijk Heyse's belangrijkste
bronnen van inspiratie te onderkennen.
Jan Heyse volgde een opleiding aan de
Amsterdamse Academie in een periode
waarin de Haagse School nog hoogtij
vierde. Zijn eerste tekeningen en schil
derijen neigen naar het impressionisme.
Na zijn kennismaking met de Vlaamse
Primitieven, omstreeks 1902, sloop er
een stille aandachtigheid in zijn werk die
in haar zorgvuldigheid en lieflijkheid is
terug te voeren op de van Hans Mem-
ling (1430-1494) bekende schilderingen
en op het karakter van het Zeeuwse en
het Vlaamse land. Van de Vlaamse pri
mitieven leidde het spoor naar renais-
sance-kunstenaars als Mantegna, Botti
celli en Dürer. Heyse's in tempera uitge
voerde Arnemuidsche met kind (1909;
zie ZT 6/1995) is op het werk van deze
kunstenaars geïnspireerd. Men herkent
de piëteit en het streven naar zuiverheid
naast de voornamelijk lineaire en vlak-
gerichte vormgeving die een meervoud
van relatief op zichzelfstaande elemen
ten laat zien. De eerste twee factoren
komen terug in een schilderij als Brugse
Madonna met kind (ca 1930; zie ZT
6/1995), maar door de sterke stilering,
de meer uitgesproken eenheid in de ele
menten van de compositie en een zeke
re (diagonaal gerichte) abstrahering is
de uitstraling ervan totaal anders.
Onmiskenbaar is evenwel dat beide
werken 'een Heyse' zijn. Minder geldt
dat misschien voor het prachtige vroege
werkje Walchersch meisje/Meisje van
Veere (ca 1906) dat, grotendeels in pot
lood uitgevoerd, onder meer sterk aan
tekeningen van Jan Toorop (1858-1928)
doet denken. Toch heeft ook deze teke
ning al de kenmerken van een Heyse; de
aandachtige, geduldige en perfectionis
tische werkwijze, de gedetailleerdheid
van de voorstelling, de rijkdom van de
stofverwerking, de stille verinnerlijking
en de sierlijkheid. Opvallend is dat het
gevoel van piëteit in Heyse's werk los
lijkt te staan van een directe religieuze
betekenis en symboliek, zo men wil een
pantheïstisch karakter lijkt te hebben.
Het luminisme, dat zo'n grote rol speel
de voor de in Domburg samenkomende
Zeeuws Tijdschrift 35