Kubistische schets van Dürer overgenomen uit George Saiko, "The Meaning of Cubism", in: The Studio, juli 1930, pp. 206-213, p. 206. kunstenaars, heeft Heyse ertoe gebracht enige tijd met pointilles te experimente ren. Een andere factor van belang in zijn ontwikkeling is zijn kennismaking met de Praerafaëlieten, de Jugendstil en de grafische kunsten geweest. Tijdens zijn studiejaren in Amsterdam werd vermoe delijk al de basis gelegd voor Heyse's belangstelling voor de decoratieve en ambachtelijke uitingen van William Morris (1834-1896) en de op zuiver heid, eenvoud en eveneens een zekere symboliek gerichte kunst van de Praera faëlieten. Na zich geschoold te hebben in de ets- en droge naald-techniek, ver diepte Heyse zich in de houtsnijkunst. Teruggrijpend naar het oude handwerk, maakte hij onder meer een vijftal (in zeer beperkte oplage afgedrukte) blok- boekjes. Deze boekjes werden gemaakt met behulp van houtsneden waarbij zowel de beelden als de tekst werden uitgesneden; het is de oudst bekende vorm van het gedrukte boek in het Wes ten. De grafische technieken waren in de tweede helft van de negentiende eeuw voornamelijk dankzij Morris' Arts and Crafts beweging tot nieuwe bloei geko men. De verschuiving van ruimtelijke naar lineair- en vlak-decoratieve ele menten in de kunstuitingen bracht de houtsnede weer volop in de belangstel ling. Heyse wist in deze techniek tot grote hoogte te stijgen. Hoewel zij vaak heel decoratief zijn, is het steeds weer een verrassing te ontdekken hoe mooi van eenvoud en expressie zijn houtsne den zijn. Omstreeks 1918 was Heyse zich op het houtsnijden gaan toeleggen. De invloed daarvan was merkbaar in sommige schilderijen, die - zoals de Brugse Madonna met kind - zich van een steeds verdergaande stilering tot een bepaalde mate van abstrahering ontwikkelden. Heyse heeft ongetwijfeld Dürers schets boeken, die ten dele in Dresden worden bewaard, gekend. Dürer (1471-1528) probeerde de menselijke vorm driedi mensionaal weer te geven, in een poging op rationalistische wijze tot een naturalistische (in tegenstelling tot de daarvoor gangbare metafysische) weer gave van de mens te komen. Deze zes tiende eeuwse kubistische schetsen waren een middel tot een doel, waar het moderne kubisme van Heyse's tijd doel op zich was en in het vraagstuk van ruimtewerking juist de afbraak van de naturalistische vorm beoogde. Van het laatste was bij Heyse geen sprake; zo men van enige beïnvloeding in dit opzicht kan spreken, dan gold die Dürers schetsen en, zoals uit Heyse's schetsboeken blijkt, eerder in tweedi mensionale dan in driedimensionale zin (beide treft men overigens aan in het moderne kubisme). Het lag in Heyse's aard te streven naar een harmonieuze compositie waaraan een zekere meetkundige evenredigheid ten grondslag lag. Daarbinnen experi menteerde hij voortdurend, met mate rialen en met verbeeldingen. Een enkele keer lijkt een detail het evenwicht te overheersen, maar dat betreft uitzonde ringen. Het werkelijke contrast zocht Heyse pas op het laatst van zijn leven; zijn niet voltooide temperaschildering Zoutelande is opvallend van compositie en ruimtewerking en heel gedurfd van Schets van Heyse, voorstudie voor De Simpele, ca 1920. 36 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1996 | | pagina 38