Onderbelicht Homosexualiteit On-Nederlands niveau beoefend. Op twee uitzonderin gen na: Anne Frank en zeker ook Etty Hillesum. ,,Anne Frank is een heel bijzonder geval. Ik kan niet zeggen hoe enorm hoog ik haar acht -en dan denk ik niet alleen aan haar tragische lot-. Een meisje van die leeftijd, een kind dus nog, onder die omstandigheden, dit soort dingen zó mooi zeggen. En die feilloze stijl van Etty Hillesum. En dan komt er nog iets bij: ik kan nog eens een stilistische fout verbe teren, nog wat bijslijpen en perfectione ren Zij konden dat niet, hebben het in eerste instantie al perfect gedaan. Dat is eigenlijk ongelooflijk! Het Geheim Dagboek bracht hem grote bekendheid en waardering. Zijn poëzie bleef -op z'n zachtst gezegd- onderbe licht. Dat moet hem toch ook zijn opge vallen? „Natuurlijk, maar dat heeft te maken met de stromingen in de tijd. Ik debu teerde vijftig jaar geleden met een soort poëzie die ouderwets werd gevonden. Kort daarop zijn de Vijftigers gekomen en die drukten zo'n stempel op de tijd dat dichters zoals ik automatisch op de achtergrond raakten. De dichters van voor de oorlog ook. Wie praat er nu nog over Ed Hoornik, die naam is toch ver dwenen. Wie had ooit gedacht dat de prins van onze dichters Roland Holst zo in de vergetelheid zou raken. Wie heeft hem nog hoog in het vaandel, wie citeert hem nog? Wie blijft? Het kan raar lopen. Neem nu Kavafis. Wie had gedacht dat een man in Alexandrië - schrijvend in een taal die nóg minder gelezen wordt dan het Nederlands, die zijn gedichten alleen maar in privékring liet circuleren- één van de grootste dich ters van deze eeuw zou worden. Als die man nog eens eventjes terug zou kun nen kijken zou hij verbijsterd zijn. Zo zie je maar: Je weet het maar nooit." Heel even is ook hij -de eigenzinnige- beïnvloed geweest door de modernen. In een 'flirt met de nieuwe tijd' experi menteerde hij in Leeuw lente (1954) maar keerde al snel terug naar zijn eigen stijl. Sober, direct, vaak ironisch, altijd toegankelijk. „Misschien zijn mijn gedichten toch wel het belangrijkste maar mén vindt van niet. Weet u waar ik zo bang voor ben? Dat je met een bordje ik ben miskend op de borst gaat lopen. Ik ben in wezen- geloof ik- tamelijk bescheiden. Ik vind het altijd al verbazingwekkend dat je met de din gen die je maakt weerklank vindt, en als ik zie hoeveel zeer trouwe fans ik al heb die mij bewonderen en studies over het werk maken en dergelijke dan denk ik: waar zal ik me druk over maken, ik ben heel erg blij met de waardering die ik al krijg. Hoeveel mensen zijn er niet die in hun leven ook mooie dingen maken en pas na hun dood ontdekt worden, ik zeg niet eens: erkend. Als u nu echt een uit spraak wilt over mijn eigen poëzie, wil ik die gerust geven. Als ik het los kan zien van mezelf, dus als het werk van anderen -ik weet niet of dat kan, er lopen allerlei onbewuste draadjes en worteltjes waar door je blik misschien toch een beetje troebel wordt- dan denk ik: ik heb toch ook gedichten geschreven die tot de echt hele goede horen en ik geloof dat dat niet algemeen erkend of gezien wordt. Toch een beetje dat odium van natuur dichter, ouderwets, te gemakkelijk." De natuur en de liefde waren aanvanke lijk zijn inspiratiebronnen. Geleidelijk werd de trits liefde-schoonheid-dood zijn thema. De liefde voor mannen wel te verstaan. Al heel vroeg en onver bloemd. Hij knikt heftig. „Dat vind ik heel gek, dat er altijd net wordt gedaan of Reve de eerste is ge weest, terwijl ik het daar al heel heel vroeg over had! Het enige wat ik soms nog wel heb gedaan -en dat was destijds nog tamelijk vergeeflijk- dat ik het ge slacht niet genoemd heb, dat er geen sprake was van hij of zij, dan kun je nog alle kanten op. En Pastorale (1946) is inderdaad voor een jonge vrouw ge schreven, Sibylle. Maar daarna was het toch wel heel duidelijk en in de bewer king van Pastorale, "t Zelve anders (1975) bijvoorbeeld zeg ik tegen Sibylle: 'ik hield ook veel van je bruine vriend'...." „Het was niet gemakkelijk. Je kunt je dat zelfs niet enghartig en klein genoeg voorstellen, zo érg was het. Maar dat was haast overal zo, niet alleen in Zee land. Nu is het bijna overgeslagen in de andere richting, wat voor mij ook weer niet hoeft. Maar ik heb er in mijn werk niet veel last van gehad. De enige keer dat ik een bespreking terugkreeg had hierop betrekking. Ik had een boek besproken van een lesbische schrijfster, Dola de Jong, en ik kreeg de recensie terug. Dat was in 1954, volgens het Geheim Dagboek „12 nov: Bij afwezigheid van Ballintijn heeft een waarnemend hoofdredacteur van de PZC die zijn naam niet noemt en onleesbaar signeert mijn bespreking van Dola de Jongs 'De Thuiswacht' gewei gerd. Dat is me nog nooit overkomen: 'Niet dat er op Uw recensie ook maar enige aanmerking zou zijn. Die recensie voldoet aan alle eisen, welke daaraan gesteld mogen worden. Maar het bespro ken boek en bijgevolg ook de recensie bewegen zich in de sfeer van de "lesser way of loveen achter een (rook)scherm van literatuur blijft het grote bezwaar bestaan dat zulke boeken een funeste invloed hebben op jonge mensen, die hun evenwicht nog niet gevonden of ten dele verloren hebben. Mocht U het met mijn afwijzen van deze -en soortgelijke recensies niet eens zijn, dan verzoek ik U wel na 1 januari a.s. contact op te nemen met de heer Ballintijn, etcetera „Zo ging dat in die tijd (glimlach). Mijn homosexualiteit kreeg inderdaad heel vroeg en onverbloemd zijn weerslag in mijn gedichten en dat zal veel mensen afgestoten hebben, dat geloof ik wel. Heel veel mensen lezen een gedicht en vullen dat zélf in. Laten we nu zeg gen een liefdesgedicht, wanneer je dus heterosexueel bent -wat een akelig woord- en je leest een liefdesgedicht wat je heel erg prachtig vindt, maar je weet dat het voor een jongen is ge schreven, dan is het toch net alsof je dat onvoldoende in kunt vullen met jezelf. De gedichten moeten dan wel zó verschrikkelijk steengoed zijn dat je zegt: en tóch is dit prachtig. Zoals dat bij Kavafis het geval is. Hij liet ons -als vertaler- kennis maken met deze Griekse dichter, maar zijn lief- 4 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1996 | | pagina 6