Overkanten Dialect en de geur van mest en mist Dirk Haanman Dat de leraar Nederlands in Goes uit Brabant afkomstig was, kon je soms horen aan zijn ge's en gij's. In de le rarenvergadering en bij officiële gele genheden probeerde hij nog zorg vuldiger dan anders zijn zinnen te formuleren. Wat hij zei klonk dan ge affecteerd, gemaakt deftig. Wonderlijk genoeg was er dan in sommige woor den ineens een 'f' in plaats van een 'v' en ook de 'r' ging aan het rollen en viel uit de toon. Hij hekelde het Zeeuwse dialect. 'Afschuwelijk, dat kromme, bóe ren-Nederlands!' In de brugklas zat toen Matthieu, een pientere leerling diep uit de Zak van Zuid-Beveland, die evenals een paar andere leerlingen wat moeite had met de werkwoordsvormen. 'Jullie zijn om twaalf uur vrij. Voor wie er prijs op stelt, leg ik het daarna nog wel een keer uit', stelde ik voor. Daar hadden enkelen wel oren naar. Bij Matthieu ontglipte: 'Mè mêaster, ik me stutemaele nie bie.' Bulderend gelach. Vanwege dat 'stute maele' lachte de rest van de klas zich krom. Zij kenden het woord niet, dus was het 'fout'. Mij speet het, dat Mat thieu dit woord de rest van zijn leven nooit meer zou gebruiken en alleen nog zou spreken over 'boterhammen'. En 'dulleve' zou ook plaats gaan maken voor 'sloot', behalve in een gesprek met zijn ouders en buren, in de omgeving waarin hij zich vertrouwd voelde, waar deze oude woorden betekenis hadden. In de 'Week van het Zeeuwse boek' ver scheen de cd en het boekje 'Liedjes van het Zeeuwse land'. Verschillende klein kunstenaars vertelden de samensteller, dat zij in hun eigen dialect het beste hun gevoelens kunnen verwoorden. Voor het Zeeuwse lied bestaat op dit moment veel belangstelling, ongetwijfeld mede dankzij Omroep Zeeland. Regelmatig horen we Zeeuwse liedjeszangers en luisteraars schuwen het niet op de radio in hun eigen streektaal te reageren. Dat neemt weer voor anderen drempels weg. Prachtig vind ik die verscheiden heid aan klanken en uitspraken, werke lijk 'muziek'. Voor velen leeft het dialect gelukkig nog. Toch zal het wel verdwijnen, even als al het andere streekeigene, zoals de dracht en gepotdekselde schuren - noem maar op. En projectontwikkelaars bouwen hier dezelfde huizen als in Gro ningen en Brabant. De opleving van het Zeeuwse lied hoort bij het verdwijnen van het dialect. Er valt mee te leven, al is het wel jammer. Maar wat levensverlenging kan geen kwaad en klederdrachtgroepen, dialectverenigingen, heemkundige krin gen, ringrijders... allen zijn ze bezig iets levend en onder de aandacht te houden, dat ze de moeite waard vinden. Geluk kig, dat de Commissaris van de Koningin dat begrijpt, dat als je thuis over 'dulle ve' spreekt en 'stutemaele', je dat in een vergadering ook mag, 'zonder door anderen te worden weggehoond. Dat het dialect een deel van onze cul tuurschat is, liever gesproken, dan geno teerd en in een archief bewaard. Hij zei op een dialectdag in Hulst: 'Een dialect kan alleen blijven bestaan als het mid den in het leven staat. Als de dynamiek ontbreekt, als de gebruikers niet meer van deze tijd zijn, dan zal het dialect ook niet meer van deze tijd kunnen blijven.' Ware woorden, die ook leraren Neder lands en journalisten kunnen verstaan. Toch menen sommigen nu, dat iedereen Zeeuws moet gaan leren om in een gemeenteraad het woord te mogen voeren. Taalkundige Lo van Driel ging er in de PZC dieper op in. Bij het lezen van de oproep van Van Gelder, vloeiden de volgende zinnen uit zijn pen: 'Plotseling stijgt uit de kolommen van de courant een geur op van dialect waar die van de Zeeuwse klei in het najaar niets bij is. O, land van mist en mest.' Hij vindt in de oproep wel 'iets aardigs en aandoenlijks zitten' en volgens Van Driel is het dialect niet iets minderwaardigs. Maar bestuur ders oproepen dialect te spreken, vindt hij 'zo goed als onmogelijk en nog ris kant ook.' Een kind de grote wereld in sturen met alleen een miniem streektaal- tje, is hem of haar opzadelen met een handicap. De standaardtaal is vandaag de dag voorwaarde om deel te hebben aan de cultuur. 'Wie nu nog pleit voor expansie of reanimatie van een dialect, verzet zich tegen de stroom en trekt zich terug op een eiland. Zo'n taalpolitiek is praktisch alleen mogelijk onder dwang. Er wordt wel geschermd met 'identiteit', alsof het spreken van dialect je 'identi teit' raakt. Wat is dat trouwens? Ligt het wezen van iemand in de relatie met een groep taalgebruikers?' Beroep doen op 'identiteit' heeft een lange traditie: 'Het is de moderne vertaling van de Roman tische 'Volksgeist' en die heeft al heel wat foute ideeën opgeleverd.' Stof tot nadenken. Misschien vindt Lo van Driel mijn antwoord wel gevaarlijk, maar het dialect en trekpaarden, bloemendijken in de Zak van Zuid-Beve land en omgeploegde klei, schuimkop pen op de golven en in de verte de Zee- landbrug, mijn ouderlijk huis, maar ook de oude Amsterdamse binnenstad en nog zoveel meer - het zit allemaal een beetje in me. Ik bèn het stadhuis van Middelburg niet, maar als het wordt gebombardeerd, sterft er toch iets in me af. Het activeren van dialectgebruik acht Lo van Driel zeer onverstandig, omdat het de positie van het Nederlands onder mijnt, bijvoorbeeld tegenover het Frans. Daar zou ik het met Matthieu nog wei eens over willen hebben, dat zijn 'stute maele' de dag nabij heeft gebracht, dat het Nederlands van de wereldkaart wordt gevaagd. Ik zal hem namens Van Driel nog eens wijzen op de taalpolitieke consequenties van zijn gedrag en het gevaar van foute ideeën. Ofschoon ik dan nog niet precies snap, waarom Lo van Driel de Nederlandse taal zo belangrijk vindt. Is dialect geen deel van de eigen identiteit, dan is de overkoepelende Nederlandse taal dat toch ook niet... En dan: aan het Nederlands vasthouden, terwijl de internationale communicatie steeds vaker Engels vereist, is dat dan ook weinig doordacht en riskant, je terugtrekken op een eiland? Inmiddels snap ik wel zijn openingszin, over de uit de kolommen van de courant opstijgende geuren. Geploegde klei - prachtig, de geur van mist en mest - ik snuif ze op. En volgens mij, was Lo van Driel toen hij zijn artikel schreef zelf even een beetje 'fout'. Zeeuws Tijdschrift 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1996 | | pagina 21