Haamstede, de heer Schuurbecke Boeie, was het zogenaamde Oostenrijkse Dorp alweer gedeeltelijk ontruimd. Datleverde een eigenaardig, door die tijd zeer onNe derlands beeld op: leegstande woningen! Toen ik de burgemeester daarover ver baasd ondervroeg, bood hij me onmid dellijk zo'n woning aan voor de reguliere - lage - huurprijs. Hij zat ermee in zijn maag. Mijn vrouw en ik accepteerden zijn ietwat driftig geuite voorstel op slag, gefasci neerd als we waren door het hele Wes- terschouwense gebied. We hadden toen weliswaar al een Deux Chevaux - die ik gedeeltelijk had verdiend met een recla meboekje over dit wonder op wielen - maar verder hadden wij geen cent, pre cies net zo weinig als de meerderheid van de natie. De welvaart mocht dan ziender ogen toenemen, maar de lonen en honoraria waren nog laag. Het Rampen fonds stelde zich royaal op en leende ons stapelbedden, electrisch kookgerei etc. Zo zijn wij ons tweede leven begonnen in dat onvergetelijke houten duinhuis dat stond op een nog kaal, maar reeds tuin- architectonisch aangeplant terrein. Het huis - een van negenenzestig - was van de noodzakelijkste gemakken voorzien, had stromend water, een elektrische boi ler een een schoorsteen voor een kolen- kachel. Het was zuinig stoken in dat goed geïsoleerde houten huis. Met het gezicht op de vuurtoren heb ik daar 'Het Water tot de Lippen' geschre ven, en later nog vele andere boeken. Ik zat er dikwijls alleen. Ook in een volgend huwelijk - toen ik noodgedwongen geheelonthouder was geworden - leefde ik daar weken in nuttige eenzaamheid. Het was niet enkel een schrijversonderko men. Het was een zeer eenvoudig en toch schitterend woonhuis. Ook mijn nieuwe vrouw en kinderen kwamen er bijzonder graag. Soms was het onduide lijk of het een tweede of zelfs een eerste woning was. Nog altijd, nu wij al zo lang in het buitenland zijn ondergedoken(om het zo maar te zeggen) spreken de jon gens- volwassen mannen- nog vaak met groot heimwee over Haamstede. Dit is niet alleen te danken aan de zee en het strand. In de jaren vijftig was er nog veel onontgonnen gebied in westelijk Schou wen. Met veel ruwe natuur dus, maar ook met verlaten bunkers overal. De oor log was nog tastbaar. Het was een kin derparadijs. Er heerste veel geheimzin- nings in de duinen. Ook de geringe bereikbaarheid speelde mee in het avon tuurlijke beeld. Als je bij het Zijpe een maal over was met de pont- soms moest je uren en uren wachten- bevond je je in een geheel andere wereld. Je was een vrijwillige banneling en tegelijk was je gezegend met de ondagelijksheid van een veel trager en zangeriger leven. Bij voorbeeld dat van mosselvissers, van jagers en strandjutters. Wij hebben er een kleine vijfentwintig jaar gewoond. Liset, mijn enige dochter, vond het er zo aangenaam, dat zij zelf ook een woning in dit Oostenrijkse dorp wist te krijgen. Toen zij stierf, heeft haar tweede moeder het huis overgenomen; die woont er nog steeds, eveneens na een bewogen leven. Ze heeft haar naam gemaakt in de Randstad, in Hilversum, maar ze heeft Piet, haar man, verloren in Haamstede. Allemaal met elkaar hebben we daar veel geschiedenis. Daarom is het nog steeds een beetje hetzelfde Haamstede. Hoewel dat in feite al lang niet meer zo is, want er werd in de laatste tien, twintig jaar- net De markt van Brouwershaven met op de achtergrond de dichter Cats. Foto: Pieter Honhoff 30 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1996 | | pagina 32