De Westerschelde als bedreiging voor de polders
Een historisch-geografische visie Adrie de Kraker
Op 17 januari 1995 werd te Antwerpen tussen Vlaanderen en Nederland plechtig
het 'Verdrag inzake de Verruiming van de Vaarweg in de Westerschelde' onderte
kend. Die verruiming omvat naast de eigenlijke baggerwerken tot verdieping van de
vaarweg, tevens het opruimen van hinderlijke wrakken en het uitvoeren van oever
beschermingen en van natuurbouw. Als gevolg van die verdieping wordt een verlies
aan natuur in het estuarium verwacht. Begin 1996 zijn er voorstellen gedaan om het
verlies aan natuur zowel buiten- als binnendijks te compenseren.1 Voorlopig zijn die
voorstellen ingetrokken.2 Maar het is toch goed nog eens een aantal zaken aan de
orde te stellen die zowel de verdieping als het natuurherstel raken.
Wij stellen deze zaken aan de orde op grond van de bevindingen die voortvloeien
uit het jarenlange onderzoek dat is verricht naar de ontwikkeling van de kustpolders
in oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen tussen 1450 en 1650. In die ontwikkeling heeft
de Westerschelde zo'n dominante rol gespeeld, dat we daarvan nog steeds veel
kunnen leren. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang.
Met het oog op de actuele plannen tot aanpassing van de vaargeul is het van belang
kennis te nemen van het natuurlijke proces van verbreding en v 4ieping zoals zich
dat in vroegere perioden heeft afgespeeld. Daartoe geven we t ;n historisch-ge-
ografisch overzicht van de ontwikkeling van de Westerschelde laatste duizend
jaar. Verder is het belangrijk enige notie te hebben van de vera ringen in het ver
loop van het getij en het zeeniveau. Deze veranderingen bepalen ook de te ver
wachten waterhoogten in de Westerschelde en raken in het bijzonder de vraag wat
dit alles betekent bij aanpassing van de vaargeul. Omdat elke verbreding of verdie
ping van de Westerschelde eigenlijk een vorm is van extra waterberging, is het te
vens nodig inzicht te hebben in het zogenaamde kombergingseffect. Komberging is
simpelweg het 'opslaan' van een extra hoeveelheid water in daarvoor speciaal ge
schapen ruimte. Verder zijn overstromingen uit vroeger tijden zeer instructief, omdat
zij ons informatie verschaffen over de veranderingen die optreden op microschaal,
dus in de polder zelf. Waar mogelijk, zullen we aangeven hoe het best in te spelen
op bovengenoemde ontwikkelingen.
Maar eerst richten we aandacht op de historisch-geografische ontwikkeling van de
Westerschelde gedurende de laatste duizend jaar.
De Westerschelde gedurende de laatste
duizend jaar
'God created the world, but the Dutch
made Holland'. Deze uitspraak zegt veel
over het ontstaan van het landschap van
met name Laag-Nederland, dat in de
ogen van buitenlanders zuiver en alleen
mensenwerk is. De mens heeft hier pol
ders drooggelegd, venen ontgonnen en
bossen gerooid en daarmee de natuur
een flink eind teruggedrongen.3 Maar
de natuur sloeg steeds terug. In grote
delen van Laag-Nederland kon de mens
opnieuw beginnen of moest hij het eer
tijds gewonnen land prijsgeven.4 Voor
beelden van het laatste zijn de verdere
uitbreiding van de Zuiderzee en het ont
staan van de vele plassen door verve
ning.
In ons Deltagebied lag de situatie wat
anders, omdat hier de zee de grootste
bedreiging van de mens blijft. Boven
dien verlegden stromen zich voortdu
rend. Hoofdstroom in dit gebied was tot
ver in de Middeleeuwen de (Ooster)-
schelde die tussen Walcheren en Schou
wen en Duiveland in de Noordzee uit
mondde. Rond 1000 had de monding
nog een meer naar het noorden gelegen
tak, de Striene genaamd. Het water van
de Striene kwam via het huidige Volke
rak en de verdwenen loop door de
Hoekse Waard samen met het Maaswa
ter.5 Langs de noordzijde van het Land
van Saeftinghe stroomde een toen nog
smalle westelijke arm van de Schelde
langs de oevers van Noord-Vlaanderen
en Zuid-Beveland in de richting van de
Noordzee. Deze smalle stroom is de
Honte of Westerschelde die als veenri-
viertje is ontstaan. Wanneer dat was, is
niet precies te zeggen. Aanvankelijk liep
de Honte naar het oosten vanuit het
veengebied ten noordoosten van de
stad Hulst. Hier lag tevens een lage zan-
drug die grote invloed heeft gehad op
de vorming van het plaatselijke land
schap. Aan de oostzijde van deze rug is
de vorming van veen in een zoet milieu
doorgegaan tot circa 700 na Chr.6 Daar
was destijds nog geen invloed van het
zeewater.7 Recente vondsten van skelet
ten in resten van houten kisten in het
Land van Saeftinghe daterend uit de pe
riode van vöör de inpoldering, suggere
ren dat hier rond 1000 zonder de be
scherming van zeedijken gewoond kon
worden.8 Pas toen de monding tussen
Walcheren en Noord-Vlaanderen groter
werd en het zeewater van de Wester
schelde meer landinwaarts kwam, jume-
leerde het water van Honte en Wester
schelde achterin het estuarium.
Vanaf de elfde eeuw zijn de eerste inpol
deringen begonnen. Zowel particulieren,
de graaf van Vlaanderen als grote abdij
en wonnen nieuw land. Dit bestond uit
uitgestrekte schorgebieden die reeds
lange tijd door schapen werden be
graasd.9 De mens greep in dit deel van
het Deltagebied met beide handen aan
wat de natuur hem bood. De grote ab
dijen Ter Doest en Ter Duinen schiepen
zich uitgestrekte werkgebieden aan
weerszijden van de Honte in de pa
rochies Hontenisse, Ossenisse, Hengst
dijk, Rilland-Bath en Krabbendijke.10 Tij
dens de veertiende eeuw was de Honte
in het oosten nog altijd geen diepe of
brede stroom. De zeeschepen (100 ton
of meer) namen toen nog steeds de rou
te naar Antwerpen langs Yerseke en Rei-
10 Zeeuws Tijdschrift