Tv
tot gevolg dat er meer water in kan
worden geborgen. Voor de afvoer van
het rivierwater is het estuarium meer
dan breed genoeg, dus vanuit die optiek
bezien, is verbreding nooit aan de orde
geweest. Bij verdieping van de stroom-
geulen of het opruimen van drempels in
de stroomgeulen komt er meer water in
de Westerschelde. Omdat er meer water
tijdens eb en vloed in- en uitgaat, neemt
niet alleen de stroomsnelheid toe, maar
veranderen tevens de eb- en vloedstan
den. De vloedstand zal hoger oplopen,
de ebstand lager worden. Met andere
woorden, er komt een groter getijde-
namplitudo. Komberging heeft dus een
sterk aanzuigend effect. Voorbeelden
van kombergingsgebieden uit het recen
te verleden tonen dit aan.
We nemen als voorbeeld de Braakman
vóór 1952. Ontstaan ten gevolge van
het ondermijnen (breckeme, brexem)
van de zeedijk benoorden Biervliet, is de
Braakman sedert de 14de verder uitge
breid en bereikte op het einde van de
16de eeuw zijn grootste omvang. Langs
de oevers van deze 'binnenzee' lagen
verschillende vissersdorpen, onder meer
Boekhoute en Philippine. Bij de laatste
plaats zijn van vlak voor de afsluiting ge
gevens omtrent de hoogte van eb en
vloed beschikbaar. Philippine was per
vissersschip nauwelijks nog te bereiken.
Er was destijds geen ebpeil meer waar te
nemen, omdat de opslibbing al te ver
had doorgezet. De invloed van het
hoogwater deed zich nog wel tot in Phi
lippine gelden. Zo was het getij op 30
augustus 1949, een doorsnee meteoro
logische dag, op verschillende plaatsen
in de Westerschelde als volgt:
Deze gemeten waarden impliceren dat
het hoogwaterpeil in de verste hoek van
de Braakman als kombergingsgebied cir
ca 30 cm hoger reikte dan het vloedpeil
bij Vlissingen, namelijk 20 cm in de
Westerschelde en 10 cm in de Braakman
zelf. Tijdens het najaar of bij extreme
weersomstandigheden, zoals zware
noordwesterstorm liep dit verschil uiter
aard nog verder op.
Het gevaar voor de ver gelegen zeedij
ken in het kombergingsgebied is onder
extreme weersomstandigheden evident.
Bij de stormvloeden van 1808 en 1809
werd het zuidelijke poldergebied zeer
zwaar getroffen door overstroming tot
ver in de Vlaamse polders.34 Het is dui
delijk dat de afsluiting van de Braakman
in 1952 een jaar later de redding is ge
weest voor een uitgestrekt poldergebied
dat daardoor aan een ernstige ramp is
ontsnapt. Bij Terneuzen was het peil op
1 februari 1953 +4,96 cm. Bij Philippine
was dit ongetwijfeld tot ver boven +5
meter opgelopen, dat wil zeggen tot
aan of net over de randen van de zeedij
ken in de zuidelijke Braakman.
Van de Braakman als voormalig komber
gingsgebied keren we terug naar de
Westerschelde. Indien het stroomgebied
van dit estuarium wordt verbreed in de
veronderstelling dat daardoor de grotere
hoeveelheid water meer ruimte krijgt en
minder hoog zal oplopen, dan gaat deze
gedachtengang alleen op bij een rivie
rensysteem dat alleen water afvoert. Bij
verbreding van de Westerschelde nodigt
men, mede afhangend van het feit of de
De grafelijke molens in De Polders van Namen en te Saeftinghe. Op dit gedeelte van de Scheldekaart staan beide molens naast het grafelijke kasteel van Saeftinghe.
Onderaan in het midden de stad Hulst (Stadsarchief Antwerpen).
16 Zeeuws Tijdschrift