Tabel 5. Enkele getijgegevens langs de Westerschelde, 30 aug. 1949
plaats vloed uur eb
Vlissingen
2,07
NAP
om
18.30
uur
1,69
- NAP
12,20 uur
Terneuzen
2,17
NAP
om
19.00
uur
1,86
- NAP
12,50 uur
Philippine
2,36
NAP
om
19.15
uur
-
Boekhoute
2,33
NAP
om
19.15
uur
-
-- De geulen lagen bij eb droog.
inlaatruimte veranderd wordt, alleen
maar meer water uit om bij vloed binnen
te komen. Daardoor worden de effecten
van eb- en vloedstanden en stroomsnel
heid bij elke vorm van komberging juist
versterkt. Komberging heeft dus een ex
tra aanzuigend en daarmee uit oogpunt
van landsverdediging ongewenst effect.
Hoe groot de versterking van dit effect
is, hangt af van de doorsnede van de
doorlaatruimte bij de ingang van de
Westerschelde. Bij verdieping van de
vaargeul of drempelverwijdering wordt
deze doorlaat groter. De grootte van de
doorlaat bepaalt verder ook of binnen
de tijd van circa zes uur het estuarium bij
vloed geheel met water kan worden ge
vuld. Anders gesteld, de doorsnede van
de doorlaat in de monding van de Wes
terschelde bepaalt mede de hoogten
van eb en vloed. Met het oog op de toe
komst is het van belang eb- en vloed
standen zoveel mogelijk 'met rust' te la
ten. Bij het verdiepen van de ingang van
de Westerschelde mag de vorm van de
doorlaatruimte dan wel veranderen,
maar de capaciteit (doorsnede) van de
doorlaat hoeft niet te veranderen. Dit
laatste kan gebeuren door de breedte
van de doorlaat te versmallen met be
hulp van het leggen van enkele dam
men bij de ingang en verder stroomop
waarts. Dezelfde hoeveelheid water
blijft bij verdieping het estuarium inlo
pen. Bovendien stroomt het water snel
ler op een ruimte van beperkter opper
vlak en houdt daarmee de geulen op
diepte.
Gelet nu op de ontwikkeling van de wa
terstanden in de Westerschelde gedu
rende de laatste anderhalve eeuw en de
te verwachten ontwikkeling in de 21ste
eeuw, zal elke vorm van kunstmatig ge
creëerde komberging de negatieve ef
fecten van de te verwachten hogere wa
terstanden in de Westerschelde
versterken. Reeds in de zestiende eeuw
wist de beroemde waterstaatkundige
Vierlingh maar al te goed hoe voorzich
tig men met het zeewater diende om te
gaan. Toen in 1530/31 de Heer van
Loodijcke deze kennis aan zijn laars lap
te, bleven grote delen Zuid-Beveland bij
Reimerswaal voorgoed een verdronken
Zeeuws Tijdschrift 17