gebied.35 Aan de andere kant wist men reeds in de Middeleeuwen perfect ge bruik te maken van de voordelen van komberging van het water bij onder meer het bedrijven van de watermolens in het Deltagebied.36 Gelukkig blijkt uit recent onderzoek aan Vlaamse zijde ook dat het aanzuigende effect van vergroting van de komber ging niet onderschat moet worden. Uit recente laboratoriumproeven aldaar blijkt dat kunstmatige gecreëerde kom berging vrij grote vormen dient aan te nemen om tot grote wijzigingen in het estuarium te kunnen leiden.37 Wel is duidelijk dat er al snel allerlei verschui vingen optreden in het proces van erosie en sedimentatie van zeer plaatselijk ka rakter. Daarmee belanden we bij het laatste punt dat we willen aanroeren: de ontpoldering en de veranderingen op microniveau. Ontpoldering op microniveau Na enig inzicht te hebben verkregen in de ontwikkeling van de waterstanden en het effect van komberging, staan we stil bij de vraag wat er allemaal gebeurt wanneer cultuurlandschap langs de Wes- terschelde aan het zeewater wordt prijs gegeven. De lotgevallen van de Melsele- polder ten westen van Antwerpen geven ons inzicht in de korte termijngevolgen van inundatie voor het bodemoppervlak, in het bijzonder de aard en omvang van erosie en sedimentatie. De Melselepolder (933 ha) overstroom de op 1 februari 1953. Snacken heeft een onderzoek ingesteld naar de veran deringen die in deze polder zijn opgetre den. Hij opent zijn bevindingen met de opmerking: 'Wat voorheen een keurig bebouwd en geperceleerd polderland schap was, bood na de drooglegging het uitzicht van een kale, met veen- klompen overstrooide vlakte.'38 De Meselepolder had voor 1953 een maaiveld dat grotendeels laag lag en 's winters te kampen had met veel water overlast. Deze lage ligging vindt zijn oorzaak in vroegere veenontginningen. Grote delen van de bodem bestonden uit: klei op veen op zand. Daarnaast lig gen in de polder enkele zandopduikin- gen. Op enkele plaatsen lagen er dunne alluviale sedimentslagen uit vroegere overstromingen. In 1953 ging de Scheldedijk op twee plaatsen door en bleef de Meselepolder vijf maanden lang drijven: 'Na de droog legging was er van het voormalige bo demoppervlak niets meer te bespeuren. Reeds bij een eerste oogopslag was het duidelijk dat erosie, transport en sedi mentatie het landschap, het reliëf en de bodemgesteldheid grondig hadden ge wijzigd.' Op de plaats waar de hoofddoorbraak was geweest, lag een weel met een 300 meter lange stroomgeul. Klei en onder liggend zand waren volledig wegge schuurd. Vooral op plaatsen waar bouw land was geweest, was de schuring ernstiger dan waar grasland had gele gen. Verder waren enkele geulvormige depressies ontstaan. In het overige deel van de ruim 900 ha grote Melsele polder waren zand en klei afgezet. Er waren la gen ontstaan in dikte variërend van en kele centimeters tot ruim een meter. In het midden lagen overwegend zandpla ten en naar de randen toe meer kleiige afzettingen in lagen van 5 tot 15 cm dikte. Verder lagen er overal in de polder kleinere en grotere veenklompen ver spreid. Deze waren uit het doorbraakgat afkomstig, maar ook uit erosie elders in de polder. Snacken stelde tenslotte vast dat het zeewater bij de doorbraak ruim 800 meter recht voor zich uit heeft ge stroomd en na snelheid te hebben ver loren naar de laagste stukken is afgebo gen. De eerste dagen werd nog voornamelijk klei uit de dijk en het maaiveld bij de weel afgevoerd naar el ders in de polder. Maar na enkele dagen werden reeds de oudere lagen, waaron der het veen, uitgeschuurd. In de polder bleken grote hoeveelheden instabiel zand te zijn afgezet. Tot zover het voorbeeld van de Melsele polder. Welke conclusies kunnen we hier aan verbinden met het oog op eventuele 'doorsteken' langs de Westerschelde? Allereerst is het van belang op te mer ken dat er naar aanleiding van de door braken in Zeeland in 1953 nauwelijks enige studie is verricht vergelijkbaar met die van Snacken. De Nederlandse bo- demkundigen hebben hier dus de unie ke gelegenheid tot het verrichten van een onderzoek met als laboratorium het gebied zelf gemist. In de tweede plaats vond de inundatie van de Melselepolder in 1953 uiteraard plaats onder extreme omstandigheden achter in het estuarium. De te verwach ten effecten van een eventuele 'door steek' langs het Nederlandse deel van de Westerschelde, zijn moeilijk precies te voorspellen. Behalve de in de vorige hoofdstukken beschreven ontwikkelin gen, spelen de plaatselijke omstandighe den ook een grote rol. Enkele van deze omstandigheden zijn de volgende. Doorsteken op plaatsen waar de stro ming vrij dicht onder de zeedijken gaat, staat gelijk aan het uitnodigen van de stroming in het cultuurland en is onge wenst. Doorsteken op plaatsen waar het maai veld vrij laag ligt ten opzichte van NAP, brengt massa's water bij vloed in de pol der en zorgt voor grote schuring en dientengevolge grote veranderingen in het oude maaiveld. Doorsteken op plaatsen met een bo demstructuur die een zwakke resistentie vertoont tegen het schurende zeewater is eveneens sterk af te raden omwille van dezelfde redenen. De breedte en diepte van de inlaat han gen ten nauwste samen met de opper vlakte van een te ontpolderen gebied en de hoogteligging van het maaiveld ten aanzien van NAP. Al deze bovengenoemde effecten moe ten steeds bekeken worden tegen het licht van een verdiepte vaargeul (meer water en hogere waterstanden) en een hoger zeeniveau in de toekomst. Daarom strekt het tot aanbeveling een indeling van de kustpolders te maken. Een dergelijke classificatie kan beginnen met bijvoorbeeld plaatsen waar nooit en te nimmer polders aangetast mogen worden, enz. Een ding is duidelijk, momenteel is er in Zeeland nog te weinig onderzoek ge daan naar de veranderingsprocessen die zijn optreden in poldergebieden die geï nundeerd zijn geweest. De aandacht is de laatste decennia te veel gericht ge weest op de wateren, namelijk het af sluiten daarvan. Daarom strekt het tot aanbeveling een grondige studie te ma ken van de veranderingsprocessen die zich binnendijks hebben voorgedaan bij de doorbraken van 1953 in bijvoorbeeld 18 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1997 | | pagina 20