Schouwen en Duiveland en elders in Zeeland. Samenvatting en conclusies In dit artikel is aan de hand van een overzicht van de historisch-geografische ontwikkeling van de Westerschelde ge durende de laatste duizend jaar gewe zen op de parallel tussen vroegere en re center ontwikkelingen. Aangegeven is met welke ontwikkelingen in de toe komst rekening gehouden zal moeten worden, met name daar waar het de toekomstige verdieping van de Wester schelde betreft en de wijze waarop ver wacht verlies aan natuur gecompen seerd kan worden. De historisch-geografische evolutie van de Westerschelde geeft aan dat er tot 1600 sprake is geweest van een sterke verbreding en verdieping. De inpolderin gen van de laatste vier eeuwen moeten worden gezien als het herwinnen van verloren gegaan cultuurland. Een belangrijk aspect is de ontwikkeling van het getij gedurende de laatste an derhalve eeuw. Daaruit is naar voren ge komen dat het getijverschil tot bij Ant werpen steeds verder oploopt. Bovendien is gebleken dat de gemiddel de waterstand met enkele decimeters is toegenomen. Gelet op de tendens van de stijging van het gemiddelde zeeni veau, moet in de toekomst in de Wes terschelde met een extra verhoging van enkele decimeters van de vloed- en eb- standen rekening worden gehouden. Bij aanpassing van de vaargeul zonder bij komende maatregelen zal dit in de Wes terschelde nog tot een versterkt effect van de waterstanden leiden in de ko mende eeuw. Tevens is ingegaan op de effecten van komberging, het scheppen van extra ruimte om het water te bergen. Daaruit is gebleken dat komberging een aanzui gend effect heeft. De negatieve gevol gen van de waterhoogten in met name de komberginsgebieden zullen opnieuw versterkt worden, indien er geen gelijk tijdige aanpassing plaatsvindt van de doorlaatruimte bij de monding van de Westerschelde. Hoe negatief die gevol gen voor het gehele estuarium zullen zijn, blijft bij gebrek aan onderzoeksre sultaten vooralsnog onduidelijk.39 Ten derde is ingegaan op de veranderin gen in morfologie in polders die gedu rende enkele maanden overstroomd zijn geweest. Hieruit blijkt dat er zich grote veranderingen in het maaiveld van een overstroomde polder kunnen voordoen. Ook is duidelijk geworden dat er op dit vlak nog te weinig onderzoek in de pro vincie is verricht. Tot slot is hier een pleidooi op zijn plaats voor aanpassing van het Schelde-estu- arium langs geleidelijke weg. Deze weg van geleidelijkheid is van belang om de effecten te kunnen bestuderen die ge lijktijdig optreden in de Westerschelde. Gelet op de ontwikkeling van de waters tanden zou het het meest voor de hand liggen de inlaat van de Westerschelde na verdieping zodanig met behulp van dammen aan te passen dat dezelfde hoeveelheid water blijft in- en uitstro men. Indien dat niet 'haalbaar' is dan blijven er nog voldoende mogelijkheden over tot natuurherstel buitendijks. Maar voor alles strekt het in dit verband tot aanbeveling eerst de landsverdediging op orde te stellen en de dijken aan te passen. Daarnaast is het een zinvolle be zigheid de blik op de toekomst te richten en plannen voor natuurgebieden te ont wikkelen in de Voordelta. NOTEN Met dank aan drs. K. A. H. W. Leenders (Den Haag), ir. P. Kerstens en ir. J. Claessens (resp. Afdeling Zeeschelde en Maritieme Schelde, Antwerpen) en Rijkswaterstaat, Middelburg) voor hun aanwijzingen en nadere informatie. 1 Rijkswaterstaat Zeeland, Herstel natuur Wes terschelde. Projectenbundel en Alternatieven, (1996), Rapportnummers 682/CE96/1036/ 11953 en 682/CE96/1037/11953. 2 Vergadering Staten van Zeeland 12 april 1996 en besluit Bestuurlijk Overleg Westerschelde. Vgl. ook het advies van 9 april 1996 van Raad voor het Natuurbeheer, uitgebracht aan de mi nister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De Raad pleit voor natuurherstel d.m.v. ontpol- dering. Zie ook Wim Poels, Wat ging er mis in Zeeland. Natuurcompensatie een jaar uitge steld, in: Natuurontwikkelingen, 5 (1996), 4-8. 3 A. Verhulst, Landschap en landbouw in Mid deleeuws Vlaanderen, (Brussel 1995); E. H. Te- brake, Medieval frontier Culture and Ecology in Rijnland, (Texas 1985). 4 C. Dekker, Zuid Beveland. De historische ge ografie en de instellingen van een Zeeuws ei land in de Middeleeuwen, (Assen 1971); M. K. E. Gottschalk, Historische geografie van Weste lijk Zeeuws Vlaanderen, (Assen 1955-1958), 2 din. K. A. H. W. Leenders, Verdwenen venen, een onderzoek naar de ligging en exploitatie van thans verdwenen venen in het gebied tus sen Antwerpen, Turnhout, Geertruidenberg en Willemstad 1250-1750, (Brussel 1989). Ge meentekrediet. Historische uitgaven, reeks in 8°, nr. 78. 5 P. A. Henderikx, De ringwalburgen in het mon- deingsgebied van de Schelde in historisch per spectief, in: R. M. van Heeringen, P. A. Hende rikx, A. Mars, (red.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goes 1995), 71-113, hiervan 71-76. Vgl. ook K. A. H. W. Leenders, De Antwerpse polder in de Middeleeuwen. Ontginning, bedijking en overstroming, in: Tijdschrift van de Belgische Vereniging Aard rijkskundige Studies, (1985), 43-78. 6 F. F. F. E. van Rummelen, Toelichting bij de geo logische kaart van Nederland 1:50.000, Bladen Zeeuwsch-Vlaanderen West en Oost. Geologi sche stichting, Afd. Geologische Dienst, (Haar lem 1965), 43. 7 Vgl. G. M. P. Sponselee en M. A. Buise, Het Verdronken Land van Saeftinghe, (Kloosterzan- de 1979), 10-11. Hier wordt gesproken over een zoetwatergetijdegebeid. 8 Jaarverslag Rijksdienst voor het Oudheidkundi ge bodemonderzoek 1992, 192; Jaarverslag ROB 1993, 183 en Jaarverslag ROB 1994, 112. Een gevonden skelet dateert van circa 1000. 9 Verhulst, Landschap en Landbouw, 64 e.v. 10 M. K. E. Gottschalk. De Vier Ambachten en het Land van Saeftinghe in de Middeleeuwen, Een historisch geografisch onderzoek betreffende Oost Zeeuws-Vlaanderen, c.a., (Assen 1984), 21-51. Dekker, Zuid-Beveland, o.c. 11 B. Augustyn, Zeespiegelrijzing, transgressiefa sen en stormvloeden in maritiem Vlaanderen tot het einde van de XVIde eeuw. Een land schappelijke, ecologische en klimatologische studie in historisch perspectief, (Brussel 1992), 2 dln., 191-226. 12 Vgl. ons te verschijnen proefschrift A. M. J. de Kraker, 'Landschap uit Balans'. 13 Vgl. Leenders (1985). Opmerkelijk is de parallel tussen het opdringende water sedert 1288 en de toenemende inspanning om de Antwerpse polders droog te houden enerzijds en de huidi ge ontwikkeling en problematiek in het gebied anderzijds (zie hierna). Het verder landinwaards opdringen van het getij in de loop vanaf 12de- 13de eeuw loopt parallel met de opkomst van de getijdemolens langs de Schelde en de zijri vieren. Vgl. A. M. J. de Kraker en F. D. M. Wee- maes, malen in moeilijke tijden. De geschiede nis van de grafelijke wind-, ros- en watermolens in Noord-Vlaanderen en aangren zend Zeeland tussen 1450 en 1610, (Klooster- zande 1995), hiervan 132-134. 14 J. de Hullu, Aantekeningen over de veranderin gen langs de noordkust van Westelijk Zeeuws- Vlaanderen, in: Archief van het Zeeuwsch ge nootschap der Wetenschappen, (1915), 29-50. J. de Hullu, Aantekeningen over veranderingen der zeekust nabij Breskens van omstreeks 1660-1700, in: Archief van het Zeeuwsch Ge nootschap der Wetenschappen, (1917), 1-20. Vgl. ook Gottschalk, o.c., (1955-1958). 15 Recentelijk is op de Westerscheldekwestie inge gaan door B. Augustyn,o.c., 191-226. Oudere studies over de verbreding van de Westerschel de zijn: A. W. Vlam, Bijdrage tot de geschiede nis van de Schelde, in: Archief, Mededelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen, (1994/45), 32-50. M. K. E. Got tschalk, De Middeleeuwse Braakman, in: Tijd schrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap der Wetenschappen, LXX, (1953), 184-194 en M. K. E. Gottschalk en W. S. Unger, De oudste kaarten der waterwegen tussen Bra- Zeeuws Tijdschrift 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1997 | | pagina 21