Liefde en rook van de Kanaalzone
Overkanten
Dirk Haanman
Denkend aan Sas van Gent, een kwart
eeuw geleden, ruik ik een mengsel van
:eer, olie en roest dat vermengd met
zweet ieder weekeinde in m'n kleren
kroop en de walm die fabrieksschoorste
nen langs het kanaal uitbraakten. En ik
denk terug aan het leven dat de schip
pers er leidden, in de roefjes achter hun
uim, vaak uitgebouwd tot luxe wonin
gen. Toen ik met hen in contact kwam,
verkeerde ik in een heel andere wereld,
k studeerde in Amsterdam nederlands
en geschiedenis.
Als ik door de week in Amsterdam ver
bleef, waren m'n gedachten bij mijn lief
je, Marieke, een meisje van het Zeeuwse
platteland. Door de week woonde ik op
een zolderkamertje in de Utrechtse
dwarsstraat. Die paar dagen zonder el
kaar waren voor ons te kort en we
stuurden elkaar voortdurend liefdesbrie
ven. In het weekeinde wandelde ik ge
regeld met m'n hond langs de ringlijn
naar haar ouderlijke boerderij, diep in de
Zak van Zuid-Beveland. Marieke was
uitgeloot voor de studie dierengenees-
kunde in Utrecht. Vaak vond ik haar op
het land, bezig peeën te wieden of uit te
dunnen. Ze zou nog één keer aan de lo
ting meedoen en dan naar de randstad
komen. Daar heerste onder studenten
woningnood en omdat we wilden gaan
samenwonen, kwam ik op het idee een
schip te kopen en die om te bouwen tot
woonboot. Daarvoor struinde ik met
een vriend Jonas op de brommer vele
haventjes in zuidwest-Nederland af, tot
dat we in een haventje van Sas van Gent
een 23 meter lange tjalk vonden. De
dekluiken lekten en in het ruim stond
een laag water. De eigenaar was Kees,
een breedgebouwde, goedhartige schip
per met drie schepen in de vaart, die
vanwege zijn gezin - hij wilde zijn doch
ters niet naar een internaat doen - op
een boerderij in de grensstreek was gaan
wonen. Op het erf en in de schuur,
overal lagen motoren en onderdelen uit
sloopschepen, klaar om in zijn eigen
schepen in te bouwen. Daar lag ook een
motor klaar voor de tjalk. Kees gunde
ons dat schip voor een gering bedrag en
beloofde de motor erin te zetten. Jonas
en ik sliepen in het roefje van het schip
en na een dag van hard werken gingen
we op zaterdagavond stappen in de vele
cafés die Sas van Gent rijk was. We re
pareerden de dekluiken met stroken lin
nen en teer, pompten regenwater uit het
ruim en krabden de roet eruit.
Intussen was Marieke bang weer te
worden uitgeloot. Ze twijfelde steeds
meer over haar toekomst en maakte de
verkering een paar keer uit en weer aan
- en tenslotte definitief uit. Ik dacht ero
ver om mijn studie te staken en naar Pa
rijs te gaan, het mekka van de kunst.
Steeds vaker kwam Anneke, een van
mijn zussen, mee om aan het schip te
helpen, vooral vanwege haar belang
stelling voor Jonas. Spoedig hadden ze
verkering. Anneke was zich nog aan het
bevrijden van haar jeugd, een fase
waarin ze over mijn ouders, mij en de
rest van de wereld vol rancune was.
Ten gunste van beiden deed ik afstand
van mijn rechten en wenste ze veel ge
luk.
Daarmee was het Zeeuws-vlaamse
avontuur nog niet ten einde, want ik
trok steeds meer op met Tanja, de oud
ste dochter van de schipper. Ik was er de
helft van de week kind aan huis. Het
was een gastvrij gezin; in de weekein
den kwamen er veel schippers over de
vloer kwamen en stroomde de alcohol
rijkelijk. Vader Kees had een oude Mer
cedes over, waarmee Tanja en ik op be
zoek gingen bij varende familieleden en
op zaterdagavond reden we naar Sas
van Gent. Als tegenprestatie mestte ik
iedere zondagmorgen de varkensstallen
uit en voerde de beesten pulp uit een
grote stookpot tegen het huis. Zo nu en
dan kwam er een schipper, die een paar
tonnen maïs had, 'overgebleven' van
een lading. Die werd door Kees in een
zelfgebouwde installatie vermalen. Hij
genoot er zichtbaar als het geheel werd
opgestart en het stuivend meel zich ver
mengde met de rook van de aandrijfmo-
tor.
Het schippersmilieu was voor mij een
nieuwe omgeving, waarin ik me wel
thuis voelde. In de omgang leek het één
grote familie, waarin iedereen elkaar
hielp. Maar ruig was het ook en niet
zonder gevaar. Het gebeurde, dat er aan
boord van een van de schepen een touw
onder spanning stond en brak en een
kind onthoofde. De begrafenis maakte
op iedereen een grote indruk.
Kees nam ons een paar keer mee naar
Gent, waar Walter, een vriend van hem,
schepen sloopte. Walter kwam uit een
gegoede familie en had ooit een groot
bedrijf gehad, maar was failliet gegaan.
Hij was daarna scheepssloper geworden,
omdat hij in deze branche niet bang
hoefde te zijn dat er beslag werd gelegd
op zijn goederen. Voor schuldeisers wa
ren de scheepsonderdelen die hij in een
paar sloopschepen had opgeslagen toch
niet meer dan oud roest. Als we arriveer
den, werden de snijbranders neergelegd
en de rest van de middag doorgebracht
in een schipperscafé aan de haven.
Met het milieu werd het toen nog niet
zo nauw genomen. Zo kon het op weg
naar Gent, langs het kanaal, gebeuren
dat een fabrieksarbeider met een vlag
het verkeer staande hield, waarna uit de
fabriek grote rookwolken over de weg
geblazen werden.
Ik moest Kees bijna wekelijks verzekeren,
dat Tanja nog maagd was. Op een dag
vertrouwde hij me toe, dat hij een groot
schip ging kopen en dat ik, zijn toekom
stige schoonzoon, kapitein zou worden.
Ik zei: 'Ik weet van de scheepvaart hele
maal niets'. Er volgde van Kees een kort
en bondig antwoord: 'Daar heb je dan je
personeel voor.'
Hoe vriendelijk iedereen ook was, het
ging me allemaal steeds meer benau
wen. Ik was Marieke nog niet vergeten
en dacht zeker niet aan trouwen, wat
aan Kees niet uit te leggen was, als
de de drank in de man was. Ik besloot
een tijd helemaal op mezelf te zijn. Ik
pakte mijn studie weer op en verruilde
het platteland bij Sas van Gent weer
voor het sutdentenleven in Amsterdam.
Zeeuws Tijdschrift 25