Ie las de guent Et Canal Et forts jusquess a guandt' (Het Sas van Gent en het kanaal en de forten tot aan Gent), manuscriptkaart No. 44, onderdeel vormend van een serie die
vermoedelijk in de periode 1645 - 1652 getekend is. In 1645 werden de vestingwerken van Sas van Gent aan de zijde van de St.-Anthoniepolder uitgebreid. Aan de overzijde
van de Canisvlietkreek werd een hoornwerk aangelegd: het Pas. Het noorden ligt onderaan. Rechts onderaan is een schaalverdeling in roeden aangegeven. In 1680 begon
Herman Becker met de aanleg van de nieuwevesting. De kaart geeft de situatie weer van de uitbreiding die in 1645 gedaan is. Ingekleurde manuscriptkaart, tekenaar onbe
kend, z.p., z. j. (geschept papier, watermerk 'D. PAPr. MooLE', met een zeer fraaie afbeelding van een papiermolen. Collectie: Antiquariaat Secundus, Terhole.)
rugdekking tegen een mogelijk Spaans
ontzettingsleger. De kans dat de Spanjaar
den Sas van Gent wilden komen ontzet
ten, was niet denkbeeldig. Frederik Hend
rik begon vervolgens langs de Landdijk
(Graaf Jansdijk) in de Albertuspolder te
genover het Rapenburgh met de aanleg
van een approche (naderingsloopgraaf).
De graafwerkzaamheden aan deze appro
che werden gedekt door een grote batterij
(vierhoekige met schanskorven afge
schermde geschutsopstelling). De Heer
van Brederode begon tegelijkerijd aan de
oostzijde van Sas van Gent in de Karne
melkspolder ook met de aanleg van een
approche. Deze werd gedekt door batterij
en die in de Autrichepolder stonden opge
steld.
Om de belegeraars zoveel mogelijk te hin
deren, hadden de Spanjaarden op strategi
sche plaatsen land geïnundeerd. Uiteinde
lijk hadden ze hier zelf meer last van dan
de belegeraars: als gevolg van de overstro
mingen immers werd het steeds moeilijker
Sas van Gent te ontzetten. Tussen Philippi
ne en Assenede lag een kreek waarlangs
het binnenstromende water zoveel moge
lijk door de Staatsen werd afgevoerd.
Op 22 augustus werd door Frederik Hend
rik de buitenste omgrachting van het Ra
penburgh overgestoken. Op de contre-es-
carp van de buitengracht werden vier
kleine batterijen aangelegd onder dekking
waarvan bruggen gebouwd konden wor
den. Vervolgens begonnen de Staatsen in
de enveloppe (gebastioneerde strook
grond tussen binnen en buitengracht) te
approcheren (naderingsloopgraven aan te
leggen). Nog een belangrijke hinderpaal
bleef: de hoofdgracht moest worden over
gestoken met behulp van een galderije
(met aarde verstevigde houten tunnel).
Vervolgens kon men proberen de vesting
in te nemen. Voor het zover was moest er
nog veel graaf- en timmerwerk verricht
worden.
Op 24 augustus woedde er een hevig on
weer en stroomde er zeewater door de
dijkgaten tot in de aanvalswerken. Op 2
en 3 september stond er een harde noord
westenwind en bovendien was het spring
vloed. In de Albertuspolder was het water
in de approchen inmiddels tot kniehoogte
gestegen.
Zeeuws Tijdschrift 53