De erfenis van een schilder André van der Veeke Ik trek aan het schuifportier van de bus, maar krijg er geen beweging in. Voor een man zonder rijbewijs is alleen instappen soms al moeilijk. Ik maak een wanhopig gebaar en iemand trekt van binnen uit het portier open. In het busje is de hele familie stemmig gekleed, behalve Bas. Hij draagt dezelfde kleren als de dag ervoor bij het vissen. Na een aarzelende begroeting zegt Bas: "Ik zal de bordjes crematorium maar volgen." Een paar minu ten later staan we al op de brede oprit naar het kerkhof. Een tikje opgewonden stap ik uit en neem onbeschaamd een bad in het overvloedige herfstlicht. Ik heb Leo, dode vriend van Bas, eigenlijk niet zo goed gekend. Ik weet dat hij iedere dag een glas whisky met een ijsklontje dronk en dat hij een late roeping voor de schilderkunst had. Vandaag zal hij letterlijk in vlammen opgaan. Nu dat feit op de drempel van het rouwcentrum eindelijk tot me doordringt, staat het idee om iemand te verbranden, ook al is hij al dagen dood, me plotseling tegen. Maar het is mijn eerste crematie en ik moet mijn weerzin niet overdrijven. Hygiënisch gezien doet het vuur in deze omstandigheden goed werk. Het brengt overbodige lichamen tot de kleinst mogelijke proporties terug, spreek ik mezelf moed in. Als laatste wandel ik achter de familie de aula binnen. Vooraan is voor ons een bank in reserve gehouden. Ik ga naast Heieen, de vrouw van Bas, zitten. Ze kijkt dapper, bedroefd en ook een tikje nieuwsgierig om zich heen. Mijn aandacht gaat meteen uit naar de kist, de grafkransen en vooral naar de teksten op de linten. "Betsie," lees ik. Ik heb ook een tante Betsie, maar dit is waarschijnlijk een andere die in niets op haar lijkt. Alhoewel, met zo'n naam.... Zonder enig waarneembaar teken zet de muziek in. Verrast doe ik mijn best om te luisteren, maar er is iets mis met de geluidsweergave. De klanken lijken uit de hoorn van een slingergrammophoon komen. De muziek zeifis uit het semi-klassieke genre: vertrouwd maar onbekend. Ondanks dit alles merk ik na een tijdje, dat er iets vreemds met me gebeurt. Een soort vochtige droefheid neemt bezit van me, hoewel ik enkele seconden geleden nog in mezelf moest grinniken vanwege de muziek. Ik zet me schrap. Gevoelens zijn niet van jezelf, concludeer ik. Je leent ze, je plukt ze uit de lucht. Een dominee met een oud, verfomfaaid gezichtje neemt het woord. Zijn stem klinkt zelfverzekerd en messcherp, maar wat hij te melden heeft is te onnozel om troost te kunnen bieden. Hij richt zich met name tot de enige zoon van de overledene. Nieuwsgierig tast ik met mijn blik de eerste banken af op zoek naar de voor mij onbekende zoon. Uit verhalen van B. weet ik wel iets over hem. Hij is, in tegen stelling tot zijn vader, een bestudeerd man. Hij bekleedt een hoge positie op het ministerie van binnen landse zaken en schrijft speeches voor ministers. Die lange knaap op de hoek van de eerste bank? Uit zijn profiel kan ik weinig opmaken, dus concen treer ik me opnieuw op de kist, die als een tragisch goochelattribuut in het midden van een podium staat opgesteld. Zoals altijd bij plechtige gelegenheden beginnen zinloze vragen door mijn hoofd te spoken. Wordt de kist straks ook verbrand? En zo niet, gebruiken ze hem dan daarna opnieuw? Be staat er wellicht een handel in tweedehands kisten. De meest intrigerende vraag is echter: hoe maakt de dode het? Ja, hij is dood, dat weet ik, maar lijkt hij nog een beetje op de levende Leo? Ik probeer me 22 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1997 | | pagina 24